Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:271

Zaaknummer

200231

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft gedragsregel 25 overtreden door in de gehuurde woning van zijn cliënten te verschijnen en contact te hebben met klager (verhuurder), zonder dat de advocaat van klager daarbij aanwezig was en terwijl verweerder wist dat klager door een advocaat werd bijgestaan. De feitelijke omstandigheden waaronder dat gebeurde, maken echter dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is. Verder is de juistheid van de stellingen van klager met betrekking tot het handelen van verweerder tijdens bedoelde afspraak niet komen vast te staan. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond. Bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 9 april 2021

in de zaak 200231

naar aanleiding van het hoger beroep van :

klager

tegen

verweerder

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van 21 september 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-209/AL/MN). In deze beslissing zijn alle klachtonderdelen door de raad ongegrond verklaard.

1.2        Deze beslissing is als ECLI:NL:TADRARL:2020:278 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 20 oktober 2020 per e-mail en op 21 oktober 2020 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het verweerschrift;

-        de e-mail van klager van 4 januari 2021 aan de griffie van het hof, met bijlage.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 5 februari 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen.

3        KLACHT

3.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:

a)        dat hij gedragsregel 25 heeft overtreden door op 8 juli 2019 zonder medeweten van klager in de gehuurde woning te verschijnen en contact te hebben met klager, terwijl de advocaat van klager daarbij niet aanwezig was;

b)        dat hij klager een uitnodiging heeft gedaan om een overtreding in scène te zetten;

c)        dat hij zijn cliënte heeft aangezet tot het doen van een valse aangifte ter zake van huisvredebreuk;

d)        dat hij klager opzettelijk heeft opgehouden en tijd heeft gerekt om er zeker van te zijn dat klager nog aanwezig zou zijn in de huurwoning op het moment dat de politie arriveerde.

 

4        FEITEN

4.1        Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2        Klager verhuurde woonruimte aan de cliënten van verweerder. In verband daarmee zijn diverse geschillen ontstaan en gerechtelijke procedures gevoerd. Verweerder stond zijn cliënten daarin bij. Klager werd eveneens bijgestaan door een advocaat, mr. [naam advocaat].

4.3        In die geschillen hebben klager en de cliënten van verweerder vrijwel steeds met elkaar gecommuniceerd via hun advocaten.

4.4        Op 8 juli 2019 hebben in de door klager aan de cliënten van verweerder verhuurde woning werkzaamheden aan een van de boilers plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig een door klager ingeschakelde monteur, klager, één van de cliënten van verweerder en verweerder. De advocaat van klager was daarbij niet aanwezig.

4.5        Bij voormelde gelegenheid heeft er contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

4.6        Nadat klager de woning van de cliënte van verweerder had verlaten, is de politie ter plaatse geweest en heeft de cliënte van verweerder aangifte tegen klager gedaan ter zake van huisvredebreuk.

4.7        Verweerder heeft (vrijwel) direct na het hiervoor genoemde contact tussen hem en klager bij e-mail aan de advocaat van klager te kennen gegeven dat hij “Ten aanzien van dit bezoek (…) een inschattingsfout” heeft gemaakt, dat hij er ten onrechte van is uitgegaan dat de advocaat van klager ook bij de afspraak aanwezig zou zijn, dat hij dit onvoldoende heeft afgestemd met de advocaat van klager en dat hij daarvoor zijn “welgemeende excuses” aanbiedt. Ook heeft verweerder in deze e-mail aan de advocaat van klager medegedeeld dat hij tijdens deze afspraak uiteraard “geen inhoudelijke zaken met uw cliënt besproken” heeft.

4.8        Inmiddels is de huurverhouding tussen klager en de cliënten van verweerder beëindigd.

 

5        BEOORDELING

overwegingen van de raad

5.1        De raad heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard.

5.2        In klachtonderdeel a) wordt verweerder verweten dat hij gedragsregel 25 heeft overtreden. Gedragsregel 25 luidt voor zover relevant: “De advocaat stelt zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt.” De raad heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel, kort gezegd, overwogen en geoordeeld als volgt. Vaststaat dat verweerder aanwezig is geweest op een afspraak in en rond de door klager aan de cliënten van verweerder verhuurde woning, terwijl de advocaat van klager daarbij niet aanwezig was. Verweerder heeft daarmee naar de letter in strijd met gedragsregel 25 gehandeld. Verweerder erkent dat hij deze gedragsregel heeft overtreden. Hoewel verweerder zich ook in dit specifieke geval ervan had moeten vergewissen dat de advocaat van klager aanwezig zou zijn - gelet op de geschiedenis van het conflict - acht de raad de gedachte van verweerder dat de advocaat van klager aanwezig zou zijn niet onbegrijpelijk. Niet gebleken is dat verweerder en klager bij deze afspraak inhoudelijke zaken hebben besproken. Ook is niet gebleken dat verweerder dat heeft geprobeerd. Bovendien heeft verweerder nog dezelfde dag een e-mail aan de advocaat van klager gestuurd waarin hij aangeeft dat hij contact met haar cliënt heeft gehad. In die e-mail legt verweerder uit dat hij er ten onrechte van uit was gegaan dat ook zij aanwezig zou zijn, maar dat hij dat achteraf bezien onvoldoende met haar had afgestemd. Voorts heeft hij in die brief aangegeven dat hij geen inhoudelijke zaken met klager heeft besproken en heeft hij zijn excuses aangeboden. Gelet op deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder wel in strijd met de letter van gedragsregel 25 heeft gehandeld, maar niet in strijd met de geest daarvan. De raad is van oordeel dat verweerder dan ook niet onbetamelijk zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld en dat zijn handelen daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.3        De klachtonderdelen b), c) en d) zien op het door klager gestelde handelen van verweerder bij hun ontmoeting in en bij de door de cliënten van verweerder gehuurde woning. De raad heeft deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordeeld en heeft, kort gezegd, overwogen en geoordeeld als volgt. Verweerder heeft de stellingen van klager over de wijze waarop de communicatie tussen partijen is verlopen gemotiveerd betwist. Beide versies vertonen grote verschillen op de voor de beoordeling van de klachten belangrijke punten. De raad is van oordeel dat de feiten die klager aan zijn verwijten in de richting van verweerder ten grondslag legt wel vast moeten staan om over de klachtwaardigheid daarvan een oordeel te kunnen vellen. Nu de juistheid van de stellingen van klager ten aanzien van deze klachtonderdelen niet is komen vast te staan, moeten deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard, aldus de raad.

beroepsgronden

5.4        Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van de raad. Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zijn advocaat niet bij de afspraak op 8 juli 2019 aanwezig was, zodat de communicatie tussen verweerder en klager niet gepast was en strijdig was met gedragsregel 25. Deze gedragsregel is duidelijk en laat geen twijfel voor interpretatie. Als er sprake is van een overtreding van deze regel dient de raad maatregelen te treffen. Geheel onbegrijpelijk is dat de raad anders heeft geoordeeld. Verder heeft klager de feiten die verweerder aanvoert in zijn verweer betreffende de klachtonderdelen b), c) en d) weersproken. Ook heeft hij aangevoerd dat verweerder zijn verweer niet heeft onderbouwd met bewijsstukken terwijl klager zijn stellingen wel heeft onderbouwd met bewijsstukken en een bewijsaanbod. De raad is hieraan volgens klager ten onrechte voorbij gegaan.

verweer in beroep

5.5        Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in hoger beroep. Dat verweer wordt bij de beoordeling besproken voor zover van belang.

maatstaf

5.6        Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 15 mei 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:86).

beoordeling in beroep

5.7        Naar het oordeel van het hof blijkt uit de tussen verweerder en de advocaat van klager gevoerde (e-mail)correspondentie voorafgaand aan de afspraak op 8 juli 2019 niet van enige afstemming over de aanwezigheid van de advocaten bij deze afspraak met de monteur. Uit deze correspondentie blijkt niet dat verweerder bij deze afspraak aanwezig zou zijn en evenmin dat het zijn intentie was dat ook de advocaat van klager bij die afspraak zou zijn. Zoals klager terecht stelt, heeft verweerder gedragsregel 25 overtreden door bij deze afspraak aanwezig te zijn terwijl de advocaat van klager daarbij niet aanwezig was. Verweerder erkent dit ook.

5.8        Anders dan klager betoogt, betekent dit echter niet zonder meer dat het handelen van verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.9        Gedragsregels zijn er om onwenselijke situaties, zoals inhoudelijk contact tussen een advocaat en een cliënt zonder tussenkomst van diens advocaat, te voorkomen. Dat het bij de bewuste afspraak tot inhoudelijk contact is gekomen tussen klager en verweerder is niet vast te stellen, aangezien beide partijen daar andersluidend over verklaren. Klager stelt nog dat reeds uit het feit dat verweerder tijdens deze afspraak met hem in gesprek is geweest, volgt dat sprake is geweest van inhoudelijk contact. Dit omdat klager en verweerder geen andere gespreksstof hadden dan het onderhavige geschil. Het hof verwerpt deze stelling. Het enkele feit dat partijen met elkaar gesproken hebben bij de bewuste afspraak brengt, mede gelet op de betwisting daarvoor door verweerder, nog niet met zich dat partijen over inhoudelijke zaken hebben gesproken. Ook als de relatie tussen partijen slechts gebaseerd is op de geschillen en procedures tussen klager en de cliënten van verweerder betekent dit uiteraard niet dat partijen slechts daarover zouden kunnen spreken. Het hof acht daarbij, net als de raad, nog van belang dat verweerder nog dezelfde dag de hiervoor onder 4.7 aangehaalde e-mail aan de advocaat van klager heeft gestuurd.

5.10        Naar het oordeel van het hof maken deze feitelijke omstandigheden - zoals hiervoor in de onder 5.6 genoemde maatstaf bedoeld - dat ondanks dat gedragsregel 25 door verweerder is overtreden er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder.

5.11        Met de raad komt het hof tot het oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

5.12        De klachtonderdelen b), c) en d) zien op het door klager gestelde handelen van verweerder tijdens de afspraak op 8 juli 2019. De verklaringen van partijen over dit handelen vertonen grote verschillen. Terecht en op goede gronden heeft de raad geoordeeld dat de feiten die klager aan zijn verwijten jegens verweerder ten grondslag legt vast moeten staan om over de klachtwaardigheid daarvan een oordeel te kunnen vellen.

5.13        Het hof is net als de raad van oordeel dat de juistheid van de stellingen van klager ten aanzien van deze klachtonderdelen niet is komen vast te staan. Verweerder heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De door klager bij de raad overgelegde producties en de door klager aan het hof getoonde video bieden, mede gezien die betwisting, onvoldoende steun voor de juistheid van die stellingen.

5.14        Klager heeft verzocht zijn echtgenote en een andere persoon als getuige te horen. Klager heeft niet toegelicht in hoeverre zijn echtgenote iets toe kan voegen aan haar al overgelegde schriftelijke verklaring. Ten aanzien van die verklaring overweegt het hof nog dat daaruit blijkt dat de echtgenote van klager niet heeft gehoord wat verweerder tegen klager heeft gezegd. Verder is een mededeling van de politie aan haar, dat de cliënte van verweerder op advies van verweerder aangifte van huisvredebreuk zou hebben gedaan, onvoldoende om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder vast te stellen. Nog daargelaten dat een dergelijk advies niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn, is gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder niet komen vast te staan dat verweerder dat advies heeft gegeven. Ook indien ervan uit wordt gegaan dat de echtgenote van klager op juiste wijze weergeeft wat zij van de politie heeft begrepen, is dat onvoldoende voor de vaststelling dat verweerder genoemd advies heeft gegeven. Immers niet is uit te sluiten dat de cliënte van verweerder dit abusievelijk of ten onrechte aan de politie heeft verklaard dan wel dat de politie dat verkeerd van de cliënte van verweerder heeft begrepen. Dat het voor de echtgenote van klager duidelijk was dat verweerder samen met zijn cliënte een ‘set-up’ ten nadele van klager had georganiseerd, is een subjectieve invulling van deze getuige en geen waargenomen feit. Klager heeft ook niet toegelicht waarover de andere persoon zou kunnen verklaren. Het hof wijst het verzoek tot het horen van getuigen dan ook af. Wat betreft de door klager getoonde video ten slotte overweegt het hof dat daar evenmin een aanwijzing voor de juistheid van zijn standpunt uit valt af te leiden. Op de video is te zien en te horen dat de cliënte van verweerder met stemverheffing en op agressieve wijze zich jegens klager uit. Voor zover klager heeft bedoeld daarmee aan te tonen dat verweerder in strijd met de waarheid heeft gesteld dat zijn cliënte doodsbang was voor klager, volgt het hof hem daarin niet. Het videofragment betrof een ander incident, de wijze waarop de cliënte van verweerder zich toen heeft geuit sluit een vrees van haar voor klager niet uit en evenmin dat de cliënte van verweerder aan verweerder te kennen heeft gegeven bang te zijn voor aanwezigheid van klager bij gelegenheid van de hiervoor genoemde werkzaamheden in haar woning.

5.15        Met de raad is het hof van oordeel dat ook klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond zijn.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 21 september 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-209/AL/MN.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter,  mrs. M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 9 april 2021.