Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:301

Zaaknummer

19-799

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Met betrekking tot wat verweerster heeft geschreven overweegt de voorzitter dat dit standpunt niet als onnodig grievend kan worden aangemerkt. Ook is niet gebleken dat  het een stelling betreft waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid is. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2020

in de zaak 19-799/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 25 november 2019 met kenmerk Z986172/FH/AS/SD, door de raad ontvangen op 25 november 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zijn relatie met mevrouw Van V. beëindigd. Klager en mevrouw Van V. hebben samen een minderjarige dochter, genaamd M. In verband met hun dochter dienen klager en mevrouw Van V. een aantal regelingen te treffen. Klager wordt bijgestaan door mr. B. Mevrouw Van V. wordt bijgestaan door verweerster.

1.2    Op 27 februari 2018 heeft de advocaat van klager een verzoekschrift ingediend waarin is verzocht om vastlegging van een zorg- en omgangsregeling en om gezamenlijk met mevrouw Van V. te worden gelast met het gezag over de dochter.

1.3    Op 7 mei 2018 heeft verweerster namens mevrouw Van V. een verweerschrift ingediend. In onderdeel 7 van het verweerschrift heeft verweerster - voor zover relevant - het volgende geschreven:

“Het laatste moment waarop de man M. heeft gezien was op 12 maart jl., toen de man tegen de uitdrukkelijke wens van de vrouw in haar woning is binnengedrongen (onder het mom van noodzakelijk toiletbezoek) en de vrouw genoodzaakt is geweest de man te dwingen de woning te verlaten. Er ontstond daarbij - in aanwezigheid van M. - een uiterst negatieve sfeer, hetgeen direct zijn weerslag heeft gehad op M. en haar gedrag.”

1.4    Bij brief van 26 juli 2019 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

zij in haar verweerschrift van 27 februari 2018 en op de zittingen van 16 mei 2018 en 23 januari 2019 aantoonbaar in strijd met de waarheid heeft vermeld

“dat klager op 12 maart 2018 ongewenst en onaangekondigd de woning van het huis van mevrouw Van V. is binnengedrongen, waardoor er een dreigende, gevaarlijke situatie voor het kind ontstond”.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Verweerster heeft aangevoerd dat het onjuist is dat zij heeft geschreven dat “er een dreigende, gevaarlijke situatie voor het kind ontstond.” Verweerster heeft voorts gesteld dat zij is uitgegaan van de informatie die zij van haar cliënte heeft ontvangen. Zij is daarbij uitgegaan van de juistheid van deze feiten en ze heeft geen enkele reden gehad om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Ten slotte is verweerster van mening dat zij op een juiste en zorgvuldige wijze de belangen van haar cliënte heeft behartigd en daarbij de belangen van klager niet onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

4.2    Klager verwijt verweerster dat hij namens haar cliënte in de procedure tegen klager in strijd met de waarheid naar voren heeft gebracht dat hij de woning van zijn ex-partner ongewenst en dus onaangekondigd zou zijn binnengedrongen, waardoor er een dreigende, gevaarlijke situatie voor het kind ontstond.

4.3    De voorzitter overweegt allereerst dat klager de opmerking van verweerster in haar klaagschrift onjuist in zijn klacht heeft geciteerd. Verweerster heeft - voor zover relevant - geschreven:

“Het laatste moment waarop de man M. heeft gezien was op 12 maart jl., toen de man tegen de uitdrukkelijke wens van de vrouw in haar woning is binnengedrongen (onder het mom van noodzakelijk toiletbezoek) en de vrouw genoodzaakt is geweest de man te dwingen de woning te verlaten. Er ontstond daarbij - in aanwezigheid van M. - een uiterst negatieve sfeer, hetgeen direct zijn weerslag heeft gehad op M. en haar gedrag.”

Niet is gebleken dat verweerster de door klager genoemde bewoordingen op de zittingen van 16 mei 2018 en 23 januari 2019 heeft gebruikt.

4.4    Met betrekking tot wat verweerster wel heeft geschreven en hierboven is opgenomen, overweegt de voorzitter dat dit standpunt niet als onnodig grievend kan worden aangemerkt. Ook is niet gebleken dat  het een stelling betreft waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid is. In beginsel mag zij immers afgaan op datgene wat haar cliënt haar meedeelt. Dat hier anders zou zijn is gesteld noch gebleken.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat verweerster met de hierboven genoemde passage in haar verweerschrift de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. W.B. Kok als griffier op 23 maart 2020.

 

griffier                                                                     voorzitter

 

Verzonden d.d. 23 maart 2020.