Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:284

Zaaknummer

20-003

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. Verweerder heeft namens zijn cliënt aan klager geschreven dat - kort gezegd - klager als bestuurder van een vennootschap zonder overleg onverantwoorde betalingen heeft gedaan. Deze stelling heeft verweerder op de zitting van de Ondernemingskamer herhaald. Verweerder is er namens klager op gewezen dat deze stelling niet klopt en hem is verzocht om deze met bewijzen te onderbouwen. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder hiermee de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder mocht af gaan op wat zijn cliënt hem hierover had verteld.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2020

in de zaak 20-003/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 22 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 9 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 september 2020. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 9 januari 2020 en de e-mail van verweerder van 24 februari 2020.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is middellijk bestuurder van [Y.] BV.

2.3    Verweerder is advocaat van een middellijk aandeelhouder van [Y.] BV.

2.4    In een brief van 21 december 2018 schrijft verweerder het volgende aan klager:

"U doet zonder overleg (onverantwoorde) betalingen vanuit [Y.] waardoor de liquiditeitspositie van [Y.] onder druk komt te staan. Zo hebt u dit jaar vanuit [Y.] een bedrag van € 100.000,- overgemaakt naar uw persoonlijke holding [S. S.] B.V. als aflossing van een schijnbaar door [S. S.]  B.V. verstrekte lening zonder dat daar een leningsovereenkomst aan ten grondslag ligt. Daarmee bevoordeelt u uw eigen vennootschap boven crediteuren van [Y.]."

2.5    Op een zitting van de Ondernemingskamer in Amsterdam heeft verweerder deze stelling herhaald.

2.6    Na deze brief is door de advocaat van klager meermalen aan verweerder aangegeven dat deze stelling niet klopt en aan verweerder gevraagd om met bewijs voor deze stelling te komen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Ondanks tegenwerpingen van de advocaat van klager met betrekking tot bovenomschreven aantijging en verzoeken om bewijs, geeft verweerder steeds een ander antwoord.

b)    De stellingname is pertinent niet waar en een ernstige aantasting van de goede naam en integriteit van klager. Verweerder wist dat dit via zijn cliënt ook bij derden terecht zou komen.

c)    Hij heeft feiten geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijze kon kennen.

d)    Hij neemt stellingen in gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.2    Verweerder heeft betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en heeft daarbij naar de hieronder genoemde maatstaf verwezen. Hij heeft aangevoerd dat hij niet inziet hoe hij de eer en goede naam van klager en daarmee zijn belangen heeft geschaad, of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ten slotte heeft verweerder betoogd dat hij de correspondentie in eerste instantie rechtstreeks aan klager heeft gericht en later (toen hij werd bijgestaan door een advocaat) aan klagers advocaat. Hij heeft deze informatie dus niet aan derden gestuurd, aldus verweerder.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a), b) en c)

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    In de onderhavige zaak heeft verweerder namens zijn cliënt aan klager geschreven dat - kort gezegd - klager als bestuurder van een vennootschap zonder overleg onverantwoorde betalingen heeft gedaan. Deze stelling heeft verweerder op de zitting van de Ondernemingskamer herhaald. Verweerder is er namens klager op gewezen dat deze stelling niet klopt en hem is verzocht om deze met bewijzen te onderbouwen.

5.3    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder hiermee de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder mocht af gaan op wat zijn cliënt hem hierover had verteld. Op basis daarvan achtte verweerder het kennelijk, als behartiger van de belangen van zijn cliënt, noodzakelijk om de bovengenoemde brief aan verweerder te sturen en de inhoud ervan  in een procedure naar voren te brengen. Niet is gebleken dat verweerder wist of kon weten dat hetgeen hij over klager had geschreven en gezegd in strijd met de waarheid was.

5.4    De omstandigheid dat de advocaat van klager aan verweerder heeft laten weten dat wat verweerder heeft geschreven niet klopt, levert niet het bovengenoemde uitzonderingsgeval op waardoor verweerder gehouden zou zijn om de juistheid van zijn stelling te verifiëren.

5.5    De raad is van oordeel dat ook niet is gebleken dat verweerder (anderszins) de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Hierbij acht de raad nog van belang dat verweerder de informatie slechts naar klager en (later) de advocaat van klager heeft gestuurd en niet (ook) naar derden.

5.6    Of er daadwerkelijk sprake is van onverantwoorde betalingen door klager is een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is echter niet gebleken. 

5.7    Gelet op het voorgaande acht de raad deze klachtonderdelen ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.8    Het verwijt dat verweerder stellingen heeft ingekomen die zijn gebaseerd op onrechtmatig bewijs, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond geoordeeld.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2020.

 

Griffier                                                         Voorzitter

 

Verzonden d.d. 9 november 2020