Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:283

Zaaknummer

20-020

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft een (beroeps)fout gemaakt door niet op de zitting te verschijnen. Hij  heeft als gevolg van deze fout klager niet heeft geïnformeerd over deze zitting. Voorts acht de raad de wijze waarop verweerder de gevolgen van zijn beroepsfout heeft geregeld, in strijd met het in artikel 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht dat beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2020

in de zaak 20-020/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 9 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 794998/MV/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 september 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 31 augustus 2020 met een bijlage.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is door zijn ex-partner in rechte betrokken in verband met een boedelkwestie. De zaak diende bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, team familierecht. Verweerder heeft namens klager verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld. Op 23 april 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Klager en verweerder zijn vanwege een fout van verweerder ter zitting niet verschenen.

2.3    Verweerder heeft klager per e-mail van 26 april 2018 op de hoogte gesteld van de gemiste zitting. Verweerder heeft klager bericht dat hij een beroepsfout heeft gemaakt en hij heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering ingelicht.

2.4    Per e-mail van 22 september 2018 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld.

2.5    De beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder heeft de aansprakelijkstelling van klager op 28 december 2018 in behandeling genomen

2.6    De hierboven genoemde procedure heeft geresulteerd in het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2018. De ex-partner van klager heeft het vonnis laten betekenen en is tot executie daarvan overgegaan.

2.7    Per e-mail van 17 september 2018 heeft verweerder het volgende bericht:

“Beste [G.],

Zowel inhoud als toonzetting van jouw onderstaande mail zijn voor mij onaanvaardbaar. Ik

adviseer je dan ook direct een andere advocaat in te schakelen. Ik zal hem terstond hem alle medewerking verlenen.”

2.8    Verweerder heeft op 26 september 2018 namens klager hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Klager is voor de verdere behandeling van het hoger beroep bijgestaan door een andere advocaat.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet te verschijnen op de zitting van 23 april 2018 op de rechtbank Midden-Nederland

b)    hem niet te informeren over de zittingsdatum van 23 april 2018 zodat hij niet ter zitting is verschenen;

c)    zijn input op de zitting van 23 april 2018 niet mee te nemen;

d)    de reactie van de zijde van de ex-partner op het verweerschrift niet naar hem toe te sturen;

e)    na te laten inzage te vragen in de status van de financiën van zijn ex-partner;

f)    hem te adviseren niet te voldoen aan het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland omdat hij hiertegen hoger beroep zou instellen, als gevolg waarvan er beslag is gelegd op zijn bankrekening;

g)    zich terug te trekken als zijn advocaat gedurende de appelprocedure als gevolg waarvan hij zijn huidige advocaat moet betalen;

h)    beloftes met betrekking tot informatievergaring betreffende pensioenen niet na te komen;

i)    beloftes met betrekking tot contact opnemen met de deurwaarder om het beslag op te heffen niet na te komen;

j)    ondanks zijn herhaalde verzoeken niet eerder dan een week voor het verstrijken van de hoger beroep termijn hoger beroep in te stellen;

k)    de interne klachtprocedure niet na te leven.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a en b)

4.2    Verweerder heeft erkend dat hij een (beroeps)fout heeft gemaakt door niet op de zitting te verschijnen. Ook heeft hij erkend dat hij als gevolg van deze fout klager niet heeft geïnformeerd over deze zitting. 

Klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft aangegeven dat de mogelijkheid van verweer ter zitting ten gevolge van het missen van de zitting is komen te vervallen.

Klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder heeft gesteld dat hij klager per e-mail van 22 februari 2018 het betreffende stuk heeft toegezonden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat indien en voor zover enig stuk zou hebben ontbroken, klager hem daarom had kunnen vragen zodat verweerder het alsnog direct had kunnen toezenden.

Klachtonderdeel f)

4.5    Verweerder heeft aangegeven dat hij klager heeft geïnformeerd dat het gebruikelijk is dat een advocaat met betrekking tot de betaling van een geldsom in het algemeen eerst het verzoek doet binnen een bepaalde termijn te betalen. Verweerder heeft betwist dat hij  klager heeft geadviseerd om niet te voldoen aan het vonnis omdat er appel zou worden ingesteld en verwijst hiervoor naar de door klager overgelegde e-mailcorrespondentie.

Klachtonderdeel g)

4.6    Verweerder heeft gesteld dat hij vast van plan was klager, vanwege deze voor hem vervelende beroepsfout, verder bij te staan. Vanwege een zeer dwingende e-mail van klager heeft verweerder klager meegedeeld dat hij hem niet verder kon bijstaan.

Klachtonderdeel j)

4.7    Verweerder heeft gesteld dat hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat hij vooruitlopend op de vaststelling van het definitieve schadebedrag het griffierecht en de kosten van de dagvaarding heeft voldaan.

Klachtonderdeel k)

4.8    Verweerder heeft betoogd dat hij bij voortduring met klager telefonisch en per mail contact heeft gehad na de door hem gemaakte beroepsfout. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat klagen over zijn optreden iets anders is dan een (formele) aansprakelijkstelling.

 

5    BEOORDELING

5.1    Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.2    Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klachtonderdelen beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a en b)

5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.4    Verweerder heeft verklaard dat hij niet op de zitting van 23 april 2018 is verschenen. De reden daarvoor is dat hij een e-mail van de rechtbank met een verwijzing naar het digitale dossier en de zittingsdatum had gemist. Als hij op de hoogte was geweest van de zittingsdatum, dan had hij die aan klager doorgegeven. Verweerder heeft direct erkend dat hij deze (beroeps)fout heeft gemaakt.

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder door een slordigheid een zitting heeft gemist ten gevolge waarvan hij en zijn cliënt niet op die zitting aanwezig waren. Daarmee heeft hij niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

5.6    De raad zal daarom deze klachtonderdelen gegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.7    Klager verwijt verweerder dat hij zijn input niet heeft meegenomen op de zitting. De raad overweegt hieromtrent dat verweerder niet aanwezig was op die zitting. Hij kon daarom vanzelfsprekend ook niet klagers input meenemen. In het licht van de gegrond verklaarde klachtonderdelen a) en b) is dit geen zelfstandig verwijt. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden  verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.8    Klager verwijt verweerder dat hij de reactie van de zijde van zijn ex-partner niet aan hem heeft doorgestuurd. Verweerder heeft daarentegen aangegeven dat hij dit stuk als bijlage bij zijn e-mail van 22 februari 2018 aan klager heeft toegestuurd.

5.9    De raad is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder, de juistheid van de stelling van klager niet is komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdelen e) tot en met k)

5.10    De klachtonderdelen e) tot en met k) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.11    Deze klachtonderdelen zien - kort gezegd - op de wijze waarop verweerder heeft gehandeld nadat hij de hierboven vastgestelde beroepsfout had gemaakt. Zonder op alle specifieke verwijten in te gaan, overweegt de raad hierover het volgende.

5.12    De raad acht de wijze waarop verweerder de gevolgen van zijn beroepsfout heeft geregeld, in strijd met het in artikel 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht dat beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. In het geval een advocaat een beroepsfout maakt, is het van het grootste belang voor het vertrouwen in zowel de individuele advocaat als de advocatuur in zijn geheel dat de advocaat een adequate oplossing zoekt voor het regelen van de gevolgen van die fout. De wijze waarop verweerder in de afwikkeling van de door hem gemaakte fout heeft gehandeld, is niet als adequaat te kwalificeren. Verweerder had klager na de gemaakte fout schriftelijk of mondeling duidelijk moeten maken wat zijn plan van aanpak zou zijn. In het bijzonder had hij met klager over de inhoud van het vonnis moeten spreken en het vonnis dienen te evalueren. Daarna had hij met klager de strategie met betrekking tot het hoger beroep dienen te bepalen. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder dit heeft gedaan. Voorts had verweerder op een eerder moment moeten inzien dat het raadzaam was geweest om - gelet op de emoties bij klager over hun samenwerking – de zaak aan een andere advocaat over te dragen. Gelet op het vorengaande komt de raad tot de conclusie dat verweerder jegens klager in zijn zorgplicht is tekortgeschoten en daarmee niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.13    De klachtonderdelen e) tot en met k) zullen gegrond worden verklaard.

 

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is. De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden door niet de zorg jegens klager in acht te nemen zoals dat van hem als advocaat verwacht mocht worden. Van een advocaat mag verwacht worden dat nadat hij aansprakelijk is gesteld vanwege een gemaakte beroepsfout, hij adequaat en zorgvuldig jegens zijn (voormalige) cliënt handelt. Daarin is verweerder tekort geschoten. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-020/AL/MN.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en e) tot en met k) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.

 

griffier                                                              voorzitter

 

Verzonden d.d. 16 november 2020