Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:295
Zaaknummer
20-204
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2020
in de zaak 20-204/AL/NN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 mei 2020 op de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 19 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN104/984558 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 mei 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet. Deze beslissing is op 26 mei 2020 verzonden aan partijen.
1.4 Op 24 juni 2020 heeft klager tijdig verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 3 augustus 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET EN VERWEER
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
de voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat de klacht buiten de wettelijke klachttermijn is ingediend, terwijl aan de kant van klager sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De voorzitter heeft geen kennis kunnen nemen van de achtergronden die klager ertoe hebben gebracht om tot 7 juli 2019 te wachten met de indiening van de klacht, terwijl de bedoelde vaststellingsovereenkomst in oktober 2013 is gesloten. Op 21 juli 2017 heeft klager ineens van verweerder vernomen dat hij hem niet zou bijstaan in een rechtszaak tegen zijn voormalig werkgever. Weliswaar had hij verweerder in 2013 en in 2014 al gewezen op door hem gemaakte fouten en onvrede over de rechtsbijstand, maar tot 21 juli 2017 ging klager er vanuit dat verweerder zijn toezegging om alle gemaakte fouten, waar nodig met een procedure, zou oplossen, ook zou nakomen. Op 21 juli 2017 is klager door verweerder ineens aan zijn (juridische) lot overgelaten, hetgeen een advocaat niet betaamt. Ten onrechte is de voorzitter uitgegaan van 2014 als ingangsdatum van de verjaringstermijn, terwijl deze pas op 21 juli 2017 is gaan lopen. Dat betekent dan ook dat klager op 7 juli 2019 tijdig bij de deken heeft geklaagd en de klacht nog inhoudelijk beoordeeld dient te worden. Daarnaast heeft de klachtbehandeling door de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder na 21 juli 2017 lang geduurd en heeft klager veel tijd nodig gehad om de door hem geleden schade te berekenen, zodat hij ook niet eerder onderbouwd kon klagen.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
2.3 Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Onder meer heeft hij aangevoerd dat klager al in 2013 op de hoogte was, zoals hij ook heeft erkend, van de fouten in de vaststellingsovereenkomst als gevolg van de onjuiste fiscale advisering. Verweerder heeft in overleg met klager daarvoor oplossingen gezocht, maar klager wist dat hij zonder bewijs geen zaak had. Dat bewijs kon hij niet leveren. Verweerder betwist toezeggingen te hebben gedaan zoals klager stelt.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht. Naar het oordeel van de raad heeft klager niet aannemelijk gemaakt, dat sprake is van een tijdig ingediende klacht dan wel van een verschoonbare termijnoverschrijding. De overgelegde stukken en het verweer van verweerder op dat punt zijn in het oordeel van de raad betrokken. Klager had eerder kunnen en moeten klagen over de vaststellingsovereenkomst van oktober 2013 dan hij heeft gedaan. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dan van de voorzitter zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 5 oktober 2020