Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:294

Zaaknummer

20-204

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt klager niet-ontvankelijk in de klacht wegens indiening ervan buiten de wettelijke driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Van verschoonbare termijnoverschrijding is de voorzitter niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2020

in de zaak 20-204/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 19 maart 2020 met kenmerk 2019 KNN104/984558 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager vanaf augustus 2013 bijgestaan in een arbeidszaak.

1.2    Op 13 november 2013 heeft klager een concept vaststellingsovereenkomst strekkende tot beëindiging van het dienstverband van zijn werkgever ontvangen. Klager heeft deze concept vaststellingsovereenkomst dezelfde dag doorgestuurd aan verweerder met het verzoek om vóór 14 november 2013 te reageren. Bij e-mail van 14 november 2013 heeft verweerder klager geadviseerd over de vaststellingsovereenkomst. De concept vaststellingsovereenkomst is gewijzigd. Nadat klager deze gewijzigde overeenkomst met zijn werkgever had besproken en vervolgens telefonisch overleg had gevoerd met verweerder, heeft klager de vaststellingsovereenkomst op 14 november 2013 ondertekend.

1.3    Over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst is tussen klager en diens (voormalig) werkgever een geschil ontstaan. Verweerder heeft klager daarover geadviseerd en met klagers voormalig werkgever gecorrespondeerd.

1.4    Bij e-mailberichten d.d. 17 en 28 oktober 2014 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij teleurgesteld was over de door verweerder verleende rechtsbijstand. Klager heeft in dat verband aan verweerder geschreven:

“Ik heb op basis van uw juridische adviezen een vaststellingsovereenkomst getekend die fiscaal en juridisch niet waterdicht lijkt.”

1.5    In juli 2017 heeft verweerder zijn werkzaamheden in klagers zaak beëindigd. Bij brieven d.d. 1 augustus en 2 oktober 2017 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over diens optreden en meer in het bijzonder diens advisering voorafgaand aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. De klacht is in behandeling genomen door mr. C, de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor. Bij e-mail d.d. 17 november 2017 heeft de klachtenfunctionaris klager bericht dat de klacht ongegrond was.

1.6    Klager heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot een andere advocaat, mr. Van O., die verweerder bij brief d.d. 5 september 2018 aansprakelijk heeft gesteld. Verweerder heeft aansprakelijkheid afgewezen.

1.7    Bij brief van 7 juli 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder is ernstig tekort geschoten in de verlening van rechtsbijstand, doordat hij klager bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst nauwelijks heeft bijgestaan en doordat hij ten onrechte een positief advies heeft gegeven over de concept vaststellingsovereenkomst d.d. 14 november 2013.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op vermeend handelen of nalaten van verweerder in 2013.

4.2    De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3    Klager heeft zich op 7 juli 2019, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Voor dit tijdsverloop heeft klager geen verklaring gegeven. Niet is gebleken dat klager niet eerder dan bij brief van 7 juli 2019 heeft kunnen klagen. Klager was blijkens de met verweerder gevoerde correspondentie reeds in oktober 2014 van mening dat de vaststellingsovereenkomst onjuistheden bevatte en dat verweerder hiervan een verwijt kon worden gemaakt. Vervolgens heeft klager in 2017 gebruik gemaakt van de interne klachtenregeling van verweerders kantoor en heeft klagers nieuwe advocaat verweerder op 5 september 2018 aansprakelijk gesteld. Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet valt in te zien op grond waarvan klager tot 7 juli 2019 heeft gewacht met het indienen van een klacht tegen verweerder.

4.4    De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.

 

Griffier                                                             Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden d.d. 26 mei 2020