Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:205

Zaaknummer

20-367/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening deels gegrond. Verweerder heeft nagelaten een schriftelijke opdrachtbevestiging aan klagers te verstrekken, waardoor onduidelijkheid heeft bestaan over de kosten, kansen en risico’s van de procedure. Ook heeft verweerder zonder toestemming en overleg met klagers een rapport als productie ingediend bij de rechtbank.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 december 2020 in de zaak 20-367/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

en

klaagster

gemachtigde

 

over:

 

verweerder

gemachtigde

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 oktober 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 18 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K207 2019 ar/ab van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 oktober 2020. Daarbij waren klagers en hun gemachtigde, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel).

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klagers en hun buurman de heer K zijn in een geschil verwikkeld geweest over (de kosten van) het funderingsherstel van hun belendende panden. Klagers hebben zich in eerste instantie tot verweerder gewend voor een second opinion.

2.3    Verweerder heeft in een e-mail van 29 maart 2018 aan klager – naar aanleiding van de door klager verstrekte stukken – het volgende geschreven:

“Naar mijn mening moet de vraag of funderingsherstel in casu noodzakelijk was bevestigend worden beantwoord, nu dit door jou niet is betwist en bovendien door jou zelf ook funderingsherstel is uitgevoerd. (…)

In beginsel moet derhalve worden aangenomen dat je zult dienen bij te dragen in de kosten van het door de buren uitgevoerde funderingsherstel aan de mandelige bouwmuur.

Het is gebruikelijk dat de verdeling van de kosten wordt berekend aan de hand van krachten die door de beiden panden op de gemeenschappelijke muur worden uitgeoefend. Deze verdeling is berekend in de brief van [dhr. B, hierna: de constructieadviseur] van 10 oktober 2016. Tegen die berekening zijn voor zover ik kan zien geen bezwaren gemaakt. (…) Aldus komt 16,3% van de gemaakte kosten voor jouw rekening.

Dat zou anders kunnen zijn wanneer jullie ook zelf een funderingsherstel hebben laten uitvoeren. (…) In dat geval zou moeten worden bezien wie wanneer welke werkzaamheden heeft laten  uitvoeren. Zou de ene partij de werkzaamheden eerder hebben laten uitvoeren dan de ander, dan zou door die funderingswerkzaamheden de mandelige muur al voldoende hersteld kunnen zijn geweest en zou het kunnen dat de funderingswerkzaamheden van de andere partij niet langer noodzakelijk waren.  Alsdan zou het kunnen dat de partij die als laatste herstelwerkzaamheden heeft laten uitvoeren geen recht heeft op een bijdrage van de buren, terwijl degene die de herstelwerkzaamheden als eerste heeft laten uitvoeren wel recht heeft op een bijdrage.”

2.4    Op 11 april 2018 heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“Als ik de dagvaarding zo lees, vraag ik mij af of jullie door [dhr. W, hierna: de architect] wel goed zijn geadviseerd. Waren er nou echt zulke bezwaren tegen een gemeenschappelijke aanpak van het funderingsherstel?”

2.5    Verweerder heeft klagers in de periode van april 2018 tot begin februari 2019 bijgestaan.

2.6    Op 8 mei 2018 heeft klager in een e-mail aan verweerder geschreven:

“In aansluiting op ons telefoongesprek van hedenmiddag bevestig ik hierbij dat ik jou heb gemachtigd om voor vragen, toelichting etc. rechtstreeks contact te hebben met [de architect]. Dat geldt eveneens voor het geven van opdrachten aan [de architect] en/of de constructeur voor aanvullende rapportage en/of berekeningen.”

2.7    Verweerder heeft op 23 november 2018 in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“”Bijgaand zend ik je de brief van [advocaat wederpartij] d.d. 22 november jl., (…) In deze conclusie wordt met name veel kritiek geleverd op [de constructieadviseur], ook door het door [dhr. K] ingeschakelde bouwadviesbureau [S]. (…)

Ik denk dat het goed is om zowel van [de architect] als van [de constructieadviseur] een commentaar op deze conclusie te vragen, teneinde hetgeen daarin wordt beweerd te ontkrachten.”

2.8    Op 29 november 2018 heeft een overleg plaatsgevonden tussen klagers, verweerder, de constructieadviseur en de architect.

2.9    Op 1 december 2018 om 18:56 uur heeft de constructieadviseur zijn commentaar per e-mail aan klager, verweerder en de architect verzonden.

2.10    Verweerder heeft het commentaar op 3 december 2018 ingediend bij de rechtbank.

2.11    Op 3 december 2018 om 10.25 uur heeft verweerder in een e-mail aan klager over het commentaar van de constructieadviseur het volgende geschreven:

“Omdat ik van jou daarop geen commentaar had ontvangen, ging ik er van uit dat je met de inhoud van de e-mail kon instemmen en heb ik vanmorgen zo snel mogelijk voor verzending zorg gedragen.

Wij hebben inmiddels met het kantongerecht en de wederpartij gebeld en hen verzocht de fax als niet ontvangen te beschouwen en weg te gooien.”

2.12    Op 3 december 2018 om 10:28 uur heeft klager in een e-mail aan verweerder geschreven:

“[Verweerder], dank, wij bellen nu met [de architect] over de fouten, (…) en die stuurt straks een nieuwe versie.”

2.13    Op 3 december 2018 om 10:59 uur heeft de architect in een e-mail aan onder meer verweerder zijn en klagers opmerkingen over het commentaar van de constructieadviseur gegeven en gevraagd dit met spoed aan te passen. Vervolgens heeft de architect bij e-mail van diezelfde dag van 12.44 uur de definitieve versie van het commentaar gestuurd.

2.14    Verweerder heeft diezelfde dag het aangepaste advies aan de rechtbank verzonden.

2.15    De advocaat van de wederpartij heeft bij brief van 4 december 2018 een aanvullende productie ingediend, te weten het commentaar van de constructieadviseur van 1 december 2018. Verweerder heeft daartegen bezwaar gemaakt bij de advocaat van de wederpartij.

2.16    Op 5 december 2018 heeft de zitting bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam plaatsgevonden.

2.17    Op 1 februari 2019 is door de kantonrechter vonnis gewezen. Klagers zijn veroordeeld tot betaling van € 25.000,- aan de heer K. Klagers zijn tevens veroordeeld in de proceskosten. In het vonnis is vermeld:

“1.14. In de e-mail van [de constructieadviseur] van 1 december 2018 staat als reactie op het expertiserapport van [S], voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

(…) Noodzaak tijdelijke stalen tafelconstructie: De stalen tafel in HG 409 was noodzakelijk, omdat er door het ontgraven van het souterrain een mogelijke instabiele toestand was voor de gemeenschappelijke bouwmuur, die op staal gefundeerd was. Tijdens het funderingsherstel van 411 was geen stalen tafelconstructie nodig, omdat de fundering van de gemene muur al aan de kant van 409  opgevangen was.

3.10 (…) Dat de kosten van [klagers] lager waren, is verklaarbaar, aangezien zij – zoals uit de beslissing op het bezwaar (…) en de e-mail van [de constructieadviseur] (zie hiervoor onder 1.14) blijkt – geen gebruik meer hoefden te maken van een zogenaamde stalen tafelconstructie en zij bovendien de muur slechts voor 50% hebben opgevangen en niet zoals [dhr. K] voor 100%.”

2.18    Op 4 februari 2019 heeft verweerder het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2019 aan klager verzonden. In de begeleidende e-mail schrijft verweerder:

“Zoals je ziet is het voor ons niet goed afgelopen. De rechtbank heeft [dhr. K] in het gelijk gesteld.

Jullie moeten aan [dhr. K] € 25.000,- betalen. Daarnaast zijn jullie in de proceskosten veroordeeld.

De rechtbank is van mening dat het funderingsherstel noodzakelijk was en dat [dhr. K] bij het funderingsherstel in voldoende mate met jullie belangen rekening heeft gehouden. De rechtbank begrijpt ook niet goed dat jullie, nadat de mandelige muur al voor 100% was opgevangen, nog funderingswerkzaamheden aan de mandelige muur hebben uitgevoerd. Zodoende komen de in dat kader door jullie gemaakte kosten naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking.

Eerlijk gezegd begrijp ik deze uitspraak wel. In dat kader breng ik mijn e-mail aan jou van 29 maart en 11 april 2018 in herinnering. Daarin heb ik precies op deze punten gewezen. (…)

Tegen het vonnis van de rechtbank staat binnen 3 maanden hoger beroep open. Ik denk dat jullie in hoger beroep niet kansloos zijn, maar vraag mij wel af of het bedrag van de veroordeling het maken van nog meer kosten in hoger beroep rechtvaardigt.”

2.19    Bij brief van 24 mei 2019 hebben de gemachtigde van klagers en mr. V namens klagers aan verweerder geschreven dat hij zich gedurende de behandeling van de zaak klachtwaardig jegens klagers heeft gedragen, hetgeen hen schade heeft berokkend, waarvoor zij verweerder aansprakelijk stellen.

2.20    Verweerder heeft op 27 mei 2019 per e-mail op de brief gereageerd:

“Ik heb uw brief van 24 mei jl. met stijgende ergernis gelezen. De brief staat vol met halve en hele onwaarheden. (…) Uw cliënten hebben zich steeds uitermate tevreden getoond, tot het moment waarop een voor hen onvoordelig vonnis werd gewezen.

Ik heb [klager] hierover nog gebeld, maar hij heeft mij nooit teruggebeld.

Van meet af aan heb ik uw cliënten er op gewezen dat zij door hun architect wellicht niet zo goed waren geadviseerd. Omdat zij al uitvoering aan dit advies hadden gegeven, kon ik daaraan niets meer veranderen. Zodoende heb ik namens cliënten zo goed mogelijk verweer gevoerd tegen de vorderingen van [dhr. K].

Ik heb de zaak niet rooskleuriger voorgesteld dat zij was. Ik ben uw cliënten van meet af aan aangegeven waar de valkuilen, maar ook de kansen zaten.

Uw stelling dat ik niet zou hebben geadviseerd om te bezien of met [dhr. K] niet tot een minnelijke regeling kon worden gekomen is ronduit in strijd met de waarheid. (…) Ik weet dat uw cliënten ook daadwerkelijk schikkingsonderhandelingen met [dhr. K] hebben gevoerd (…) De voorstellen van [dhr. K] in het kader van een minnelijke regeling waren zodanig dat wij op dat moment met elkaar hebben besloten om dan maar liever het risico te nemen. (…)

Het door mij te berekenen honorarium en kantoorkosten heb ik al bij het eerste gesprek met uw cliënten besproken. Zij hebben zich daarna nog enkele dagen beraden en hebben vervolgens [mr. W] laten weten dat ik de zaak van hem zou overnemen. (…)

Dat uw cliënten achteraf en de buurman hebben moeten betalen en hogere kosten van rechtsbijstand hebben gemaakt is het gevolg geweest van de door hen gemaakte keuzes. Het had naar mijn mening zonder meer voor de hand gelegen dat zij het funderingsherstel samen met de buurman hadden gedaan, maar om de een of andere reden wilden zij per se niet met de buurman en zijn architect samenwerken (…)

Dat uw cliënten er voor hebben gekozen om ook zelf een funderingsherstel te laten uitvoeren, terwijl met het funderingsherstel door de buurman de mandelige muur eigenlijk al volledig was opgevangen, hebben wij helaas niet aan de rechter kunnen uitleggen en was eigenlijk ook moeilijk uit te leggen (…)

Uw cliënten zijn gewoon slechte verliezers.”

2.21    De gemachtigde van klagers heeft bij e-mail van 26 juni 2019 gereageerd en gevraagd het een en ander door te geleiden naar de klachtfunctionaris van verweerders kantoor.

2.22    Bij brief van 9 juli 2019 heeft de klachtfunctionaris van het kantoor aan de gemachtigde gemotiveerd geschreven dat hij van mening is dat verweerder zich niet klachtwaardig heeft gedragen. 

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klagers geen opdrachtbevestiging gestuurd en zaken zoals zijn uurtarief, het totaalbedrag aan te verwachten kosten, eventueel te verwachten bijkomende kosten en de slagingskans van de procedure niet met klagers besproken, alsmede klagers nooit voorgesteld te proberen een minnelijke schikking met de wederpartij te treffen en zich gedurende de procedure nooit voor een schikking ingezet.

b)    Verweerder heeft twee dagen voor de zitting zonder voorafgaand overleg en toestemming van klagers een bouwkundig rapport als productie in de procedure ingediend.

c)    Verweerder heeft het ten onrechte doen voorkomen dat de procedure zou leiden tot een positief resultaat, althans heeft hij cliënten niet op de risico’s gewezen.

d)    Verweerder heeft klagers niet geadviseerd een schikking te treffen.

e)    Verweerder heeft een honorarium in rekening gebracht dat niet in verhouding staat tot de omvang van de zaak en de wijze waarop hij deze heeft behandeld.

3.2    Klagers stellen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 12, 16 en 17.

3.3    Klagers stellen dat zij zich aanvankelijk tot verweerder gewend hebben met het verzoek een second opinion te geven. Naar aanleiding van dat verzoek heeft verweerder de e-mails van 29 maart en 11 april 2018 gestuurd. Vervolgens is er op 13 april 2018 een gesprek geweest tussen klagers en verweerder, waarin verweerder heeft meegedeeld klagers graag te willen bijstaan in de procedure.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij in zijn e-mails van 29 maart en 11 april 2018 de zwakke plekken in de positie van klagers heeft aangegeven. Dat verweerder eigenlijk nooit vertrouwen heeft gehad in een goede afloop van de zaak is onjuist, maar verweerder heeft klagers van meet af aan wel op de risico’s gewezen. Bovendien had een situatie zoals de onderhavige zich in de jurisprudentie nooit eerder voorgedaan, zodat ook niet op voorhand bekend was welke kans van slagen de namens klagers aangevoerde argumenten zouden hebben.

4.2    Verweerder stelt dat op 11 april 2018 een telefonische bespreking met klager heeft plaatsgevonden. In die bespreking is uitgebreid gesproken over de kansen en risico’s in de procedure. Ook is de hoogte van het honorarium aan de orde gekomen, alsook de te verwachten kosten. Om onduidelijke redenen zijn de gemaakte honorariumafspraken niet aan klagers bevestigd. Verweerder stelt dat de honorariumafspraken nooit grond hebben gegeven voor enige discussie: er zijn twaalf declaraties aan klagers gezonden en deze zijn allemaal zonder enig commentaar voldaan. Verweerder leidt daaruit af dat over het in rekening gebrachte honorarium geen onduidelijkheid bestond. Dat het uiteindelijk in rekening gebrachte honorarium het financiële belang van de zaak naderde, maakt niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.

4.3    Verweerder stelt dat hij klagers wel heeft geadviseerd een minnelijke regeling te betrachten. Klagers hebben dat ook geprobeerd, maar slaagden er niet in om met de buurman tot overeenstemming te komen.

4.4    Met betrekking tot het indienen van de productie heeft verweerder aangevoerd dat door de wederpartij bij conclusie van antwoord in reconventie op 22 november 2018 een rapport was ingediend. In dit rapport stond dat het funderingsherstel van klagers volstrekt zinloos was uitgevoerd. Verweerder heeft klagers daarop geadviseerd om een commentaar op deze kritiek te vragen, teneinde de geuite beschuldigingen zoveel mogelijk te ontkrachten. Tijdens een daaropvolgende bespreking met klagers, de architect en de constructieadviseur is afgesproken dat de constructieadviseur een commentaar op het rapport zou schrijven. Dit commentaar is op 1 december 2018 om 18.56 uur verzonden aan klagers en verweerder. Naar de mening van verweerder was dit in overeenstemming met hetgeen op 29 november 2018 was besproken. Omdat stukken uiterlijk zeven werkdagen voor de zitting moesten worden ingediend, heeft verweerder de volgende ochtend direct voor verzending van het commentaar aan het kantongerecht gezorgd. Omdat verweerder geen commentaar van klagers had ontvangen, vertrouwde hij hen daarmee akkoord. Bij e-mail van 3 december 2018 heeft de architect zijn reactie gegeven op het commentaar van de constructieadviseur. De constructieadviseur heeft naar aanleiding daarvan zijn commentaar aangepast. Verweerder heeft getracht het een en ander zo spoedig mogelijk te herstellen en heeft het aangepaste commentaar van de constructieadviseur direct per fax aan het kantongerecht gezonden.

4.5    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klagers. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdelen a), c), d) en e)

5.2    De raad overweegt voorts dat de advocaat belangrijke afspraken en gezamenlijk genomen beslissingen over het al dan niet nemen van rechtsmaatregelen schriftelijk dient vast te leggen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3    De raad stelt vast dat verweerder geen schriftelijke opdrachtbevestiging heeft verstrekt aan klagers. Dat niet kan worden vastgesteld of en wat is besproken over het uurtarief, het totaal bedrag van te verwachten kosten en de slagingskans van de procedure moet dan ook voor verweerders rekening komen. 

5.4    Met betrekking tot het uurtarief heeft verweerder aangevoerd dat klagers maandelijks facturen hebben gekregen, waardoor geen onduidelijkheid bestond over zijn honorarium. Dat neemt echter niet weg dat klagers voorafgaand aan de werkzaamheden al op de hoogte hadden moeten worden gesteld van verweerders uurtarief.

5.5    Nu een schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt, kan ook niet worden vastgesteld of en wat er is besproken over de te verwachten kosten. Dat komt voor rekening en risico van verweerder. De raad overweegt dat de totale kosten van de bijstand van verweerder het belang van de zaak benaderen. Verweerders honorarium staat daarmee niet in verhouding tot het belang en de omvang van de zaak van klagers. Had verweerder een (correcte) inschatting van de kosten gemaakt, dan hadden klagers wellicht andere keuzes gemaakt, mede gelet op de kritische houding van verweerder in zijn e-mails van 29 maart 2018 en 11 april 2018. Verweerder heeft vanwege het gebrek aan schriftelijke vastlegging onvoldoende duidelijk gemaakt of en hoe hij klagers over de kosteninschatting heeft geïnformeerd.

5.6    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klagers bij e-mails van 29 maart 2018 en 11 april 2018 op de zwakke plekken in hun zaak heeft gewezen. De raad overweegt dat verweerder klagers in voornoemde e-mails in het kader van een second opinion op bepaalde risico’s heeft gewezen. Daaruit volgt echter niet dat (ook) de slagingskans met klagers is besproken. Verweerder had de risico’s en kansen met klagers moeten bespreken en dat vervolgens schriftelijk moeten vastleggen. Ook hier geldt dat het gebrek aan schriftelijke vastlegging voor rekening en risico van verweerder komt. Dat klemt temeer gelet op de inhoud van de e-mail van 4 februari 2019 met de strekking dat verweerder de – voor klagers nadelige – uitspraak wel begreep en hoger beroep afraadde.

5.7    Verweerder stelt dat hij klagers heeft geadviseerd een schikking te treffen. Bij gebreke van schriftelijke vastlegging kan de raad echter niet vaststellen dat verweerder dat heeft geadviseerd. Gelet op de risico’s van de zaak lag het in de rede om te (proberen te) schikken. Mede gelet op de kritische houding van verweerder, zoals blijkt uit zijn voornoemde e-mails van 29 maart 2018 en 11 april 2018, had hij (schriftelijk) aan klagers moeten bevestigen dat hij adviseerde te schikken en dat klagers dat, ondanks zijn advies, niet wilden.

5.8    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 12, 16 en 17. De raad zal de klachtonderdelen a, c, d en e gegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.9    Klagers verwijten verweerder dat hij zonder toestemming en overleg met klagers een rapport als productie heeft ingediend bij de rechtbank.

5.10    De raad overweegt dat het bedoelde rapport op 1 december 2018 om 18.56 uur aan klagers en verweerder is gestuurd door de constructieadviseur, na voorafgaand overleg. Wat er tijdens dat overleg is besproken, is niet vastgelegd. Verweerder heeft het rapport op 3 december 2018 in de ochtend bij de rechtbank ingediend. Klager belde (vervolgens) rond 10.00/10.15 uur naar verweerder om met betrekking tot het rapport aan te geven dat hij niet akkoord was met het rapport. Zijn kritiek had in het bijzonder betrekking op een later door de kantonrechter aangehaalde passage. Verweerder heeft daarop contact gezocht met de rechtbank en de wederpartij en heeft hen verzocht het rapport als niet ontvangen te beschouwen en weg te gooien. Aan het eind van de ochtend is een gewijzigd rapport verstrekt dat verweerder, met toestemming van klagers, aan de rechtbank heeft overgelegd.

5.11    De raad overweegt dat verweerder – bij gebrek aan commentaar van klagers – uit is gegaan van het akkoord van klagers, zo blijkt uit verweerders e-mail van 3 december 2018. Verweerder had daar echter niet van uit mogen gaan. Voor het indienen van het rapport bij de rechtbank had verweerder contact moeten zoeken met klagers en hun toestemming voor het indienen van het rapport moeten vragen. Dat geldt te meer nu klagers, in de woorden van verweerder, “bewerkelijke cliënten” waren, die gedurende het gehele proces steeds over alles wilden overleggen en meedenken. Dat verweerder het rapport zo snel mogelijk wilde indienen, omdat de termijn voor het indienen van stukken al was verstreken, maakt niet dat verweerder niet de mogelijkheid heeft gehad om voorafgaand aan het indienen contact te zoeken met klagers. Verweerder had, los van de kwestie over de gewraakte passage in het rapport, het rapport niet zonder toestemming van klagers mogen indienen. 

5.12    De raad zal ook klachtonderdeel b daarom gegrond verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft nagelaten een schriftelijke opdrachtbevestiging aan klagers te verstrekken, waardoor onduidelijkheid heeft bestaan over de kosten, kansen en risico’s van de procedure. Ook heeft verweerder zonder toestemming en overleg met klagers een rapport als productie ingediend bij de rechtbank.

6.2    Gelet op de ernst van de gedragingen acht de raad de maatregel van berisping passend en nodig.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klagers,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.