Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:274
Zaaknummer
20-605
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing over kwaliteit dienstverlening eigen advocaat. Met klager gemaakte financiële afspraken schriftelijk duidelijk vastgelegd en vragen van klager daarover snel en duidelijk beantwoord (Regel 16). Verweerster heeft de door klager betaalde voorschotnota op de eindnota in mindering gebracht. Het stond haar vrij om wegens wanbetaling een incassoprocedure tegen klager te starten. Niet gebleken dat de door verweerster verrichte werkzaamheden niet aan de kwaliteitseisen hebben voldaan. Klager heeft met concept-stukken niet ingestemd en die werkzaamheden, na onttrekking door verweerster, bij zijn opvolgend advocaat neergelegd. Klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 december 2020
in de zaak 20-605/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 7 augustus 2020 met kenmerk 2020 KNN009-zaak 1064387, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft zich tot verweerster gewend voor advies en bijstand nadat hij door zijn voormalige echtgenote was gedagvaard in een familierechtelijke kwestie (boedelverdeling op grond van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding).
1.2 Tijdens het kennismakingsgesprek op 23 oktober 2019 heeft klager de opdrachtbevestiging van verweerster ondertekend. In deze overeenkomst staat onder meer vermeld:
“Na de eerste bespreking krijgen cliënten een voorschotnota van € 800,00, verhoogd met € 168,00 BTW (21%) totaal € 968,00.”
Het eerste uur is gratis bij verweerster.
1.3 Verweerster heeft zich meteen op 23 oktober 2019 voor klager bij de rechtbank Rotterdam gesteld en heeft om een nadere termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord verzocht. Klager heeft op verzoek van verweerster het formulier inzake de pensioenverevening ondertekend om de tweejaarstermijn na echtscheiding veilig te stellen. Dit formulier is door verweerster aan het ABP is gestuurd, zoals later door het ABP bevestigd.
1.4 Op 24 oktober 2019 heeft verweerster per e-mail van 10:20 uur aan klager een voorschotnota gestuurd van € 968,-. In zijn e-mail van 14:25 uur diezelfde dag heeft klager zijn interpretatie van de huwelijkse voorwaarden uiteengezet en verweerster gevraagd om haar visie daarop.
1.5 Op 7 november 2019 heeft verweerster aan klager de declaratie voor de vastgestelde griffierechten van € 968,- toegestuurd en verzocht om tijdige betaling daarvan. Klager heeft haar diezelfde dag laten weten de factuur te zullen voldoen en gevraagd of zijn interpretatie van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden hem wat kan opleveren.
1.6 Op 9 november 2019 heeft klager zijn aangepaste berekening van de mogelijke verdeling van de hypotheekschuld aan verweerster gemaild.
1.7 Per e-mail van 11 november 2019 om 08:08 uur heeft verweerster klager aangegeven dat zij het druk heeft en hem tevens verzocht om de openstaande declaraties van in totaal € 1.882,- te voldoen en voorts meegedeeld dat zij haar werkzaamheden zal opschorten zo lang door klager niet is betaald.
1.8 Daarop heeft klager in zijn e-mail van 11 november 2019 om 08:36 uur aan verweerster laten weten dat zij tijdens het eerste gesprek had gezegd dat het geen probleem was dat hij pas op 11 november 2019 de voorschotnota zou betalen omdat hij dan weer over financiële middelen kon beschikken. Verder heeft hij verweerster opnieuw gevraagd om haar visie te geven over zijn uitleg en berekening op grond van zijn huwelijkse voorwaarden.
1.9 In haar e-mail van 11 november 2019 om 09:37 uur heeft verweerster ontkend dat zij met klager had afgesproken dat hij, behalve voor het kennismakingsgesprek, niets aan haar hoefde te betalen. Zij heeft klager verzocht om de griffierechten onmiddellijk te betalen en hem aangeboden om te overleggen over een afbetalingsregeling voor de voorschotnota.
1.10 Klager heeft in zijn e-mail van 11 november 2019 om 10:06 uur aan verweerster toegezegd diezelfde dag de griffierechten aan haar te zullen betalen en haar reactie gevraagd op zijn interpretatie van de huwelijkse voorwaarden. En verder heeft klager geschreven:
“Correct me if I’m wrong maar ik bespeur bij jou een opstelling van ‘eerst betalen’ en dan geef ik mijn visie. Ik hoop dat ik mij vergis want je hebt een uitstekende reputatie. Zwart-wit gesteld: ik wil, voordat ik de factuur voldoe, weten of ik een punt heb. Of het antwoord ja of nee is maakt niet uit. Voor iemand die weinig heeft is € 1.000,= toch echt veel geld.”
1.11 Verweerster heeft hierop gereageerd in haar e-mail van 11 november 2019 om 17:56 uur en klager onder meer laten weten dat hij moet wachten totdat zij tijd heeft voor zijn zaak maar hij eerst haar voorschotnota moet betalen en hem erop gewezen dat het hem vrij staat om naar een andere advocaat te gaan.
1.12 In haar e-mail van 12 november 2019 om 08:03 uur aan klager heeft verweerster opgemerkt dat hij, ondanks zijn toezegging, de griffierechten niet heeft betaald. Daarnaast heeft zij klager gewezen op de door hem ondertekende opdrachtovereenkomst, waarin afspraken zijn gemaakt over betaling van de voorschotnota en toegelicht dat zij inmiddels ook al werkzaamheden daarvoor heeft verricht. Op verzoek van klager in zijn e-mail van diezelfde dag om 09:05 uur heeft verweerster om 09:51 uur het overzicht van de door haar betaalde griffierechten gestuurd, geweigerd om op basis van ‘no cure no pay’ te werken en toegelicht dat en waarom zij hem maandelijks zal declareren conform de opdrachtovereenkomst. Bij haar e-mail van 11:50 uur heeft verweerster aan klager haar eerste opzet van de incidentele conclusie inzake bevoegdheid rechtbank alsmede conclusie van antwoord tevens eis in reconventie gestuurd en toegelicht dat die versie door eerdere ziekte en drukte nog niet klaar was, gemeld waarmee zij bezig was en klager dringend gevraagd om haar de nodige tijd te gunnen. Om 12:08 uur heeft klager verweerster per e-mail laten weten dat hij beide facturen zal betalen en dat hij daarna een afspraak wil maken over de wijze van aanpak. Daarop heeft verweerster om 12:12 uur aan klager laten weten dat het voorschot conform de opdrachtovereenkomst met de laatste nota zal worden verrekend en zij, zodra mogelijk, met klager de kwestie verder inhoudelijk zal bespreken. Klager heeft hiermee om 12:20 uur ingestemd.
1.13 Op 19 november 2019 heeft verweerster het vervolg van haar conclusie van antwoord gestuurd voorafgaand aan hun bespreking daarover op 21 november 2019. Daarin is in de eis in reconventie de visie van klager over artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen. Klager heeft verweerster telefonisch laten weten het met de inhoud ervan niet eens te zijn.
1.14 Per e-mail van 26 november 2019 heeft verweerster aan klager bericht:
“De vorige week heb ik u te kennen gegeven dat ik u om mij moverende redenen niet meer wil bijstaan en mij onttrek van de zaak, tevens heb ik aangegeven dat u op zoek moet naar een andere advocaat.
Vandaag stel ik de rechtbank op de hoogte van mijn onttrekking en in dat verband lijkt het mij praktisch dat u mij de naam van uw nieuwe advocaat doorgeeft zodat ik de rechtbank daarvan op de hoogte kan stellen en mijn dossier aan de nieuwe advocaat kan overdragen.
De tijd dringt daar op 11 december de conclusie van antwoord moet worden genomen.
Graag verneem ik vandaag nog de naam van de nieuwe advocaat.”
Klager heeft daarop om 15:12 uur aan verweerster laten weten dat hij hoopt tegen het einde van de week zijn keuze te hebben gemaakt en haar daarna de naam van zijn nieuwe advocaat zal doorgeven.
1.15 Op 5 december 2019 heeft klager de naam van zijn opvolgend advocaat, mr. V., aan verweerster doorgegeven. Verweerster heeft daarop telefonisch contact met mr. V gezocht, die meedeelde niet voor klager te zullen optreden.
1.16 Op 14 december 2019 heeft verweerster aan klager een eindnota van € 394,75 gestuurd. Daarvan is het betaalde voorschot afgetrokken en heeft verweerster conform eerdere toezegging aan klager de door haar op 19 november 2019 gewerkte uren (3,35) aan de conclusie van antwoord niet in rekening gebracht.
1.17 In haar e-mail van 16 december 2019 heeft verweerster onder meer aan klager laten weten dat mr. V haar heeft aangeven klager niet bij te staan en heeft zij klager erop geattendeerd dat blijkens het rolbericht van de rechtbank de zaak is verwezen naar de rol van 8 januari 2020 voor advocaatstelling en conclusie.
1.18 Op 30 december 2019 heeft verweerster klager wegens uitblijven van betaling in gebreke gesteld. Klager heeft niet betaald, waarna verweerster een incassoprocedure is gestart.
1.19 Per e-mail van 3 januari 2020 om 09:43 uur heeft mr. H aan verweerster laten weten de behandeling van de zaak van klager over te nemen en haar verzocht om (digitale) toezending van het dossier. Om 14:45 uur heeft verweerster digitaal de dossierstukken aan mr. H gestuurd.
1.20 Op 9 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onzorgvuldig te handelen bij het declareren;
b) kwalitatief ondermaats werkzaamheden te verrichten, terwijl verweerster nota bene deskundige is op het gebied van familierecht;
c) zich twee weken voor de zitting terug te trekken als advocaat waardoor klager vlak voor de zitting geen tijd had om een andere advocaat te vinden.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 In deze zaak staat centraal of verweerster de zaak van klager heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
4.2 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening door een advocaat geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.3 Aan de hand van deze maatstaf zal de voorzitter het aan de orde zijnde klachtonderdeel beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.4 Klager heeft ter onderbouwing van zijn verwijt aangevoerd dat verweerster pas voor hem aan de slag wilde gaan zodra hij de voorschotnota had betaald. Verweerster zette klager daarmee onnodig en herhaaldelijk onder druk, omdat op 23 oktober 2019 was afgesproken dat klager pas vanaf 11 november 2019 kon en hoefde te betalen. Klager heeft op 12 november 2019 zowel de voorschotnota als de nota voor het griffierecht betaald. Het was dan ook onverwacht dat verweerster zonder aankondiging vooraf na beëindiging van hun samenwerking nog een eindnota aan hem heeft gestuurd en daarover vrijwel meteen een incassoprocedure tegen hem is gestart.
4.5 Uitgangspunt is dat een advocaat ter voorkoming van een misverstand, onzekerheid of geschil daarover, de met de cliënt gemaakte belangrijke (financiële) afspraken schriftelijk bevestigt (zie Regel 16).
4.6 Gelet op het met stukken onderbouwde verweer van verweerster, voor zover relevant opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter op dit punt aan haar zorgplicht jegens klager voldaan. Klager heeft de opdrachtbevestiging van verweerster, waarin ook de financiële afspraken stonden, ondertekend. Verweerster heeft latere vragen over betaling van de nota’s snel beantwoord en herhaaldelijk schriftelijk toegelicht. Blijkens zijn laatste e mail van 12 november 2019 heeft klager de door verweerster gegeven uitleg kennelijk goed begrepen, want hij heeft met haar nota’s ingestemd en deze ook betaald. De juistheid van het verdere verwijt van klager dat verweerster na haar onttrekking onverwacht een einddeclaratie aan hem heeft gestuurd, kan de voorzitter gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerster niet vaststellen. Uit het met stukken onderbouwde verweer is de voorzitter immers gebleken dat verweerster conform de gemaakte afspraken in de opdrachtbevestiging de door klager betaalde voorschotnota op de eindnota in mindering heeft gebracht en ook een aantal gewerkte uren in de eindnota niet aan klager in rekening heeft gebracht. Niet valt in te zien in welke zin aan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt over de eindnota waarvoor zij werkzaamheden voor klager heeft verricht. Evenmin kan haar tuchtrechtelijk worden aangerekend dat zij na uitblijven van betaling van de eindnota een incassoprocedure tegen klager is gestart.
4.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zodat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.8 Volgens klager heeft verweerster weinig voor hem gedaan en waren de inhoudelijke verschillen tussen de twee door haar toegezonden versies van de conclusie van antwoord marginaal, onvolledig en met fouten. Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij niet in zijn financiële belang naar zijn aanwijzing over een bepaalde zinsnede in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden heeft willen luisteren.
4.9 Verweerster heeft betwist dat haar werkzaamheden ondermaats waren. In dit kader heeft zij verwezen naar haar werkzaamheden in relatie tot de rechtbank en het ABP, die zij meteen na het gesprek op 23 oktober 2019 met klager heeft verricht, in het belang van klager. Na dossier- en literatuuronderzoek heeft zij op 12 oktober 2019 een eerste door eerdere ziekte nog onvolledige - versie van haar conclusie van antwoord aan klager gestuurd. Dat concept is komen te vervallen en ook niet aan klager in rekening gebracht. Verweerster stelt dat het bewuste artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden van klager verwijst naar de redelijkheid en billijkheid, zoals in de eis in reconventie namens klager is verwerkt.
4.10 Op basis van de overlegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster klager niet naar behoren heeft bijgestaan en dat haar werkzaamheden en processtukken niet hebben voldaan aan de kwaliteitseisen die daaraan mochten worden gesteld. Verweerster heeft, zoals van haar verwacht mocht worden, concepten van processtukken naar klager gestuurd ter bespreking en ter goedkeuring door klager. Klager heeft daarmee niet ingestemd en die werkzaamheden, na onttrekking door verweerster, bij zijn opvolgend advocaat neergelegd. Het enkele feit dat klager zijn visie over artikel 9 in het processtuk verwoord wilde zien, maakt nog niet dat verweerster dat in de concepten niet goed heeft gedaan; concrete feiten die dat standpunt van klager onderbouwen, ontbreken.
4.11 Nu aldus van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster jegens klager geen sprake is, wordt klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.12 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster vrij, en was zij gezien de vertrouwensbreuk met klager ook daartoe gehouden, om klager in de week vóór 26 november 2019 te laten weten dat zij zich als zijn advocaat terugtrok (zie Regel 14 leden 2 en 3). Gelet op de inhoud van de verschillende e-mails van 26 november 2019 en 16 december 2019 van verweerster aan klager heeft zij dat op zeer zorgvuldige wijze gedaan en er daarbij voor gezorgd dat klager daarvan zo min mogelijk nadeel zou ondervinden. Verweerster heeft klager tijdig voor de roldatum van 11 december 2019 erop geattendeerd dat hij een nieuwe advocaat zou moeten zoeken om zijn belangen verder te behartigen in de procedure bij de rechtbank. Op eigen initiatief heeft verweerster na de e-mail van klager van 5 december 2019 contact gezocht met mr. V., die echter niet de opvolgend advocaat van klager bleek te zijn. Op 16 december 2019 heeft verweerster klager daarover ingelicht en hem daarbij duidelijk gewezen op de nieuwe roldatum van 8 januari 2020 bij de rechtbank. Nadat de opvolgend advocaat van klager, mr. H, zich op 3 januari 2020 als opvolgend advocaat bij verweerster heeft gemeld, heeft verweerster diezelfde dag digitaal het dossier van klager aan hem overgedragen. Verweerster heeft aldus jegens klager op zorgvuldige wijze gehandeld zoals van verwacht mocht worden, zodat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest. De voorzitter zal dan ook klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op
14 december 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 december 2020