Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:252
Zaaknummer
19-805
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht onder de advocaat van de wederpartij. Klager is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door onduidelijkheid te laten bestaan over namens wie hij optreedt. Verder verwijt klager verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de executie van een vonnis. De raad heeft overwogen dat verweerder heeft aangegeven voor wie hij in de onderhavige zaak optreedt. Verweerder is niet verplicht om aan klager mede te delen voor wie hij eventueel nog meer optreedt. Voor wat betreft verweerders handelen bij de executie van een vonnis is de raad van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020
in de zaak 19-805/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 31 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z906447/FH/AS/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mailberichten met bijlagen van klager van 28 en 29 juni 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 22 augustus 2018 is de woning van klager op een openbare veiling aangeboden en verkocht aan [K.] B.V. en de heren [V.] en [B.] (hierna: [K.] c.s.).
2.3 Op 24 oktober 2018 is de woning ontruimd. Klager en mevrouw [G.] woonden op dat moment in de woning. [K.] c.s. heeft de deurwaarder de inboedel van de woning laten meenemen en opslaan.
2.4 In een met deze zaak samenhangende procedure is in een zaak van [K.] B.V., [B.] en [V.] tegen onder anderen klager op 21 december 2018 in kort geding een vonnis gewezen.
2.5 Verweerder is namens [K.] c.s. opgetreden. Hij heeft onder meer namens [K.] c.s. op 2 mei 2019 een brief gestuurd aan klager over de inboedel.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Klager is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door onduidelijkheid te laten bestaan over namens wie hij optreedt. Volgens klager volgt uit de brief van verweerder van 2 mei 2019 niet duidelijk wie hij vertegenwoordigt - in het bijzonder of hij in deze kwestie nog andere personen vertegenwoordigt dan de drie hierboven genoemde (rechts)personen - en verweerder weigert een volmacht te overleggen waaruit volgt welke cliënt(en) hij vertegenwoordigt.
b) Klager is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door mee te werken aan de verduistering van de inboedel. Volgens klager is het volstrekt ontoelaatbaar dat verweerder maandenlang meewerkt aan het verborgen houden van de locatie van de inboedel.
c) Klager is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door hem onnodig op kosten te jagen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft aangegeven dat uit het vonnis in kort geding van 21 december 2018 blijkt wie zijn cliënten zijn. Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen verplichting heeft om een schriftelijke volmacht aan klager te tonen, of om aan klager aan te geven wie hij eventueel nog meer bijstaat als advocaat.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft aangegeven dat de container inmiddels is overgedragen aan klager. Het opslagbedrijf wenste dat de identiteit niet zou worden prijsgegeven aangezien klager allerlei professionele tuchtklachten aanzegt.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij uitdrukkelijk en tijdig de mogelijkheid heeft geboden aan klager om in een executiegeschil zijn bezwaren en eisen aan de voorzieningenrechter voor te leggen in verband van de ontruiming van de woning. Klager heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Ter zitting heeft verweerder verklaard voor wie hij in de onderhavige zaak optreedt. Dat blijkt ook uit het vonnis van 21 december 2018 en dat heeft hij eerder ook bij brief aan klager aangegeven. Verweerder is niet verplicht om aan klager mede te delen voor wie hij eventueel nog meer optreedt. Ook is hij niet verplicht om een schriftelijke volmacht aan klager te laten zien. De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen b) en c)
5.3 De klachtenonderdelen b) en c) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
De klacht ziet op het handelen van verweerder bij de executie van een vonnis. De raad is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat verweerder een andere rol heeft gehad of andere werkzaamheden heeft uitgevoerd dan hetgeen voor een advocaat gebruikelijk is. Dat verweerder zijn cliënt buiten beeld heeft gehouden, is niet ontoelaatbaar en hij was niet gehouden om de verblijfplaats van de inboedel aan klager door te geven. Voorts is niet gebleken dat verweerder onnodige of onevenredige executiemaatregelen heeft getroffen of klager anderszins onnodig op kosten heeft gejaagd. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat verweerder de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had en heeft verweerder heeft dus niet tuchtredelijk verwijtbaar gehandeld. Daarom zullen ook deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 september 2020