Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:263

Zaaknummer

20-356

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over eigen advocaat. Uit de stukken is gebleken dat verweerder klager op zorgvuldige wijze heeft uitgelegd hoe een toevoegingsaanvraag in de praktijk werkt. Klager kwam daarvoor niet in aanmerking zodat verweerder declaraties aan klager kon sturen conform de opdrachtbevestiging. Van excessief declareren niet gebleken. Verweerder heeft de zaak van klager op voortvarende wijze en in het belang van klager behandeld. Klachten kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020

in de zaak 20-356/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 mei 2020 met kenmerk Z 812178/HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager was verwikkeld in een echtscheidings- en alimentatiezaak. Vanaf 31 mei 2018 heeft verweerder klager in deze kwestie bijgestaan.

1.2    In zijn e-mail van 5 juni 2018 heeft verweerder aan klager de opdracht bevestigd. Daarin heeft verweerder verder ook gemeld dat een toevoeging voor klager zal worden aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand en heeft hij klager laten weten dat zijn uurtarief € 185,- exclusief BTW zal bedragen voor het geval klager niet in aanmerking komt voor een toevoeging.

1.3    Per e-mail van 14 juni 2018 heeft verweerder aan klager de ontvangst van diens financiële gegevens bevestigd. Vanwege de door klager gemelde haast bij de afwikkeling heeft verweerder meteen een berekening van de kinder- en partneralimentatie bijgevoegd, zijn uitgangspunten daarvan toegelicht en klager verzocht om instemming met de tevens bijgevoegde conceptbrief voor de advocaat van de wederpartij. Daarnaast heeft verweerder in die e-mail meegedeeld dat hij een toevoeging voor klager zal aanvragen, de gang van zaken daarvan toegelicht en een declaratie ad € 340,- bijgevoegd. En verder heeft verweerder gemeld:

“Ik sluit bij een voorschotnota voor de eigen bijdrage. Ik verzoek u deze z.s.m. te voldoen. Daarbij ben ik uitgegaan van de laagste eigen bijdrage. Wanneer de eigen bijdrage uiteindelijk hoger uitvalt en/of de toevoeging wordt afgewezen, dan ontvangt u van mij een aanvullende nota. Ik verzoek u hiermee dan ook rekening te houden. De aanvraag neemt de nodige tijd in beslag (circa 4 weken). U vroeg in verband daarmee naar de kosten van rechtsbijstand indien er geen toevoeging wordt verleend. Ik schat deze op basis van wat er nu bekend is, in op een bedrag van € 1.500,- ex BTW.”

1.4    Het op 19 juli 2018 gedane verzoek om gefinancierde bijstand voor klager is begin augustus 2018 door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen wegens een te hoog inkomen van klager in 2016, met toelichting voor klager dat hij binnen zes weken peiljaarverlegging kan vragen bij flinke daling van inkomen. Verweerder heeft klager hierover per e-mail van 8 augustus 2018 geïnformeerd, daarnaast aan klager een schikkingssuggestie ten aanzien van de alimentatie gedaan en klager verzocht om zijn voorschotdeclaraties te voldoen. Verweerder heeft daarna aan klager een nieuwe hogere voorschotnota gezonden.

1.5    Namens de toenmalige echtgenote van klager is op 2 augustus 2018 een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ingediend.

1.6    Op 28 augustus 2018 heeft de toenmalige echtgenote van klager een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Het ouderschapsplan was op dat moment nog in de concept-fase.

1.7    Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 30 augustus 2018 heeft de rechtbank voor de duur van het geding beslist over de minderjarige zoon van partijen, de echtelijke woning en de kinder- en partneralimentatie.

1.8    Op 31 augustus 2018 heeft verweerder de declaratie, met specificatie, voor zijn werkzaamheden over de periode 31 mei tot en met 24 augustus 2018 aan klager gestuurd.

1.9    In zijn e-mail van 3 september 2018 aan klager heeft verweerder zijn declaratie van 31 augustus 2018 toegelicht. Hij  heeft uitgelegd dat hij na de eerder gezonden voorschotnota van € 340,- en na de afwijzing van het verzoek om gefinancierde rechtsbijstand daarna een nieuwe voorschotnota van € 1.198,50 aan klager heeft gestuurd, waarop door klager nog een bedrag van € 198,50 betaald moet worden. Daarnaast heeft verweerder een declaratie voor werkzaamheden tot september 2018 van € 196,35 gestuurd en klager verzocht om het resterende bedrag van € 394,85 te betalen.

1.10    Bij zijn e-mail van 14 september 2018 aan klager heeft verweerder een kopie van het verzoekschrift echtscheiding met bijlagen, zoals ingediend bij de rechtbank, bijgevoegd en ook het ouderschapsplan met daarop door de wederpartij aangebrachte wijzigingen, en klager verzocht om reactie op dat ouderschapsplan.

1.11    Op 11 oktober 2018 heeft verweerder de declaratie ter hoogte van € 149,23, met specificatie, voor zijn werkzaamheden over de periode 31 augustus 2018 tot en met 18 september 2018 aan klager gestuurd.

1.12    Medio oktober 2018 heeft klager aan verweerder laten weten de opdracht te willen beëindigen. Daarop heeft verweerder per e-mail van 12 oktober 2018 aan klager laten weten het dossier te sluiten en de stukken pas na betaling van de openstaande bedrag van € 544,08 aan een opvolgend advocaat klager te zullen toesturen.

1.13    Klager heeft in zijn e-mail van 8 november 2018 aan verweerder laten weten de declaratie te hoog te vinden, nog bereid te zijn om € 100,- te betalen en verweerder verzocht om het dossier naar mr. N te sturen.

1.14    Op 10 maart 2019 heeft klager per webformulier bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

a)    onvoldoende te doen om zijn zaak tot een normaal einde te brengen;

b)    bovenmatig/excessief te declareren, in die zin dat de kosten te hoog waren in vergelijking met de door verweerder verrichte werkzaamheden;

c)    nadat de aangevraagde toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen klager niet te informeren over het aanvragen van peiljaarverlegging en klager bij het maken van bezwaar te helpen, terwijl in een andere zaak van klager wel een toevoeging was verstrekt;

d)    niet of onvoldoende de belangen van klager te behartigen door zijn zaak onvoldoende voortvarend te doen en de schuld van klager aan zijn ouders niet in het ouderschapsplan mee te nemen, zodat klager het gevoel had dat verweerder niet aan zijn zijde stond;

e)    meermalen erop aan te dringen dat klager de zaak maar moest schikken en daarmee geen gehoor te geven aan de herhaalde mededeling van klager dat hij niet elke keer wilde schikken bij een verhoging van de alimentatie.

 

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Het verwijt dat verweerder er onvoldoende aan heeft gedaan om de zaak van klager tot een normaal einde te brengen, is onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. De enkele stelling dat klager een gevoel van niet begrijpen en verwarring had, waarbij steeds een declaratie aan hem werd gestuurd zonder dat de zaak naar zijn gevoel was afgerond, is daartoe onvoldoende.

4.2    Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.3    Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te behandelen.

4.4    Uit de overgelegde stukken, zoals deels opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, is de voorzitter gebleken dat verweerder op zorgvuldige wijze aan klager heeft uitgelegd hoe een toevoegingsaanvraag in de praktijk werkt. Daarnaast staat als onbetwist vast dat klager op basis van de hoogte van zijn inkomen, ook na peiljaarverlegging van het door de Raad voor Rechtsbijstand toegepaste jaar 2016 naar het toenmalige inkomen van klager in 2018, geen aanspraak kon maken op een toevoeging. In zoverre treft het verwijt van klager dan ook geen doel en kon verweerder, zoals ook is bevestigd in de opdrachtbevestiging, declaraties aan klager sturen zoals hij heeft gedaan.

4.5    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

4.6    Van excessief declareren is blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de voorzitter in verhouding tot de blijkens de overgelegde urenspecificaties door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken, terwijl daarnaast door klager onvoldoende is onderbouwd waarom de kosten van zijn opvolgend advocaat voor het ouderschapsplan het gevolg zijn geweest van tuchtrechtelijk laakbaar optreden door verweerder.

4.7    Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld, zodat de voorzitter klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdelen d) en e)

4.8    Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen ziet de voorzitter aanleiding om ook deze gezamenlijk te behandelen.

4.9    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager voldoende heeft geïnformeerd en geadviseerd omtrent de gevolgen van de echtscheiding, de wijze waarop partner- en kinderalimentatie wordt bepaald en de mogelijkheden van een zorgverdeling. Dat heeft hij, ook in het kader van de tegen klager lopende voorlopige voorzieningen, op basis van de door klager aangereikte financiële stukken en door klager gewenste zorgverdeling op deskundige wijze gedaan.

4.10    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat hij met stukken heeft onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet door klager zijn bestreden, valt niet  in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder heeft immers naar het oordeel van de voorzitter de zaak van klager voortvarend opgepakt en heeft klager ook op deskundige wijze geadviseerd. Dat daarbij sprake zou zijn geweest van ongeoorloofde druk op klager om te schikken of niet luisteren naar klager, kan de voorzitter tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen.

4.11    Nu ook niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager anderszins onvoldoende zou hebben behartigd, zal de voorzitter ook klachtonderdelen d) en e) kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.

 

Griffier                                                               Voorzitter

 

Verzonden d.d. 20 juli 2020