Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:256
Zaaknummer
19-660
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerster dat in de tijd dat zij gedetineerd was, verweerster toestemming aan de politie heeft gegeven om haar huissleutels aan een vrouw af te geven, terwijl klaagster daarvoor geen opdracht had gegeven. De raad stelt vast dat verweerster de verstrekte opdracht niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. Ook de concrete afspraak/opdracht om contact op te nemen met de politie om klaagsters sleutels te laten afgeven, is niet schriftelijk vastgelegd. Het had op de weg van verweerster gelegen om dat wel te doen om onduidelijkheid te voorkomen. Nu dit niet is gebeurd en er ook verder geen bewijs voorhanden is dat verweerster in opdracht of met toestemming van klaagster heeft gehandeld, kan de raad niet vaststellen dat verweerster in opdracht van klaagster heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond. De klacht is voor het overige ongegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 oktober 2020
in de zaak 19-660/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 april 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 23 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 51/19/044 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 augustus 2020. Daarbij waren klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster was van 9 november 2017 tot en met 20 juli 2018 gedetineerd. Verschillende advocaten hebben een toevoeging aangevraagd om haar bij te staan. Te weten mrs. T., V., M. en P.
2.3 Bij e-mailbericht van verweerster aan mr. V. van 19 december 2017 heeft verweerster aangegeven dat klaagster haar heeft verzocht om haar belangen in een lopende strafzaak te willen behartigen en heeft verweerster hem verzocht om het dossier van die strafzaak aan haar toe te zenden.
2.4 Bij e-mailbericht van mr. V. aan verweerster van 18 januari 2018 heeft hij geschreven dat klaagster hem op 3 januari 2018 opnieuw heeft benaderd met de mededeling dat zij wil dat de zaak door verweerster wordt overgenomen.
2.5 Verweerster heeft contact opgenomen met de politie en meegedeeld dat de huissleutels van verweerster aan mevrouw M. konden worden afgegeven. Uit een proces-verbaal van politie blijkt dat M. die sleutels op 3 januari 2018 heeft opgehaald.
2.6 Op 22 december 2017 is er een melding gedaan van een inbraak in de woning van klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft de belangen van klaagster behartigd, terwijl klaagster dat nooit aan verweerster heeft verzocht.
b) In de tijd dat klaagster gedetineerd was, heeft verweerster toestemming aan de politie gegeven om klaagsters huissleutels aan mevrouw M. af te geven, terwijl klaagster daarvoor geen opdracht aan verweerster had gegeven.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 Verweerster heeft uiteengezet dat klaagster haar wel degelijk had verzocht om haar belangen in de strafzaak te behartigen en hoe dat is gegaan. Klaagster had verweerster telefonisch benaderd vanuit de penitentiaire inrichting en haar gevraagd om haar strafzaak van mr. V. over te nemen, aldus verweerster. Verweerster heeft hierbij verwezen naar de bovengenoemde correspondentie tussen mr. V. en haarzelf, waarin dit wordt bevestigd.
4.3 Volgens verweerster had klaagster telefonisch aangegeven dat haar huissleutels bij justitie of politie lagen en haar verzocht ervoor zorg te dragen dat mevrouw M. haar huissleutels bij de politie of justitie kon ophalen om vervolgens kleding voor haar op te halen.
4.4 Verweerster heeft bevestigd dat zij in deze zaak geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd en ook de afspraak over het laten ophalen van klaagsters huissleutels niet schriftelijk heeft vastgelegd.
5 BEOORDELING
5.1 Bij deze beoordeling stelt de raad het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij, ter invulling van deze norm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij voor haar heeft opgetreden terwijl zij daar nooit om heeft verzocht. Volgens klaagster kent zij verweerster niet en hebben zij nooit contact gehad.
5.3 De raad stelt vast dat er zich in het dossier een e-mailbericht bevindt van verweerster aan mr. V. waarin verweerster schrijft dat klaagster aan haar heeft verzocht om haar belangen te behartigen en waarin verweerster verzoekt om het dossier aan haar toe te zenden. Voorts bevindt zich een e-mailbericht van mr. V. aan verweerster in het dossier. Mr. V. schrijft dat klaagster hem opnieuw heeft benaderd en heeft meegedeeld dat zij wil dat de zaak door verweerster wordt overgenomen.
5.4 Klaagster heeft enkel gesteld dat zij verweerster niet heeft verzocht om voor haar op te treden en verweerster heeft deze stelling gemotiveerd en onderbouwd met de bovengenoemde e-mailberichten betwist. De juistheid van genoemde stelling van klaagster en daarmee de gegrondheid van de klacht is dus niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klaagster verwijt verweerster ook dat in de tijd dat zij gedetineerd was, verweerster toestemming aan de politie heeft gegeven om haar huissleutels aan mevrouw M. af te geven, terwijl klaagster daarvoor geen opdracht had gegeven. Ook dit verwijt wordt door verweerster betwist.
5.6 De raad stelt voorop dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen ter vermijding van onduidelijkheid (zie gedragsregel 16 lid 1). Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten.
5.7 De raad stelt vast dat verweerster de verstrekte opdracht niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. Ook de concrete afspraak/opdracht om contact op te nemen met de politie om klaagsters sleutels te laten afgeven, is niet schriftelijk vastgelegd. Het had op de weg van verweerster gelegen om dat wel te doen om - zoals overwogen - onduidelijkheid te voorkomen. Nu dit niet is gebeurd en er ook verder geen bewijs voorhanden is dat verweerster in opdracht of met toestemming van klaagster heeft gehandeld, kan de raad niet vaststellen dat verweerster in opdracht van klaagster heeft gehandeld.
5.8 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster jegens klaagster niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Uit het voorgaande volgt dat een van de klachtonderdelen gegrond is. De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden doordat zij een afspraak met haar cliënte niet heeft vastgelegd waardoor er onduidelijkheid tussen klaagster en verweerster is ontstaan. Gelet op de aard en de ernst van die verweten gedraging acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij acht de raad van belang dat niet is komen vast te staan dat klaagster nadeel heeft ondervonden als gevolg van het handelen van verweerster. De gestelde woninginbraak was immers al gepleegd voordat de huissleutels waren afgegeven.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haarrekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 19 oktober 2020