Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:262

Zaaknummer

20-233

Inhoudsindicatie

De voorzitter is van oordeel dat in het geschil tussen klagers en een bouwbedrijf over de oplevering van de woning en vermeende financiële toezeggingen aan klagers de door verweerder gekozen bewoordingen in de bedoelde processtukken en correspondentie wel scherp zijn geweest, maar niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft zijn uitlatingen in de processtukken en ook in correspondentie over mogelijke vervalsing door klagers van de voor zijn cliënt essentiële stukken niet lichtvaardig want na gedegen onderzoek gedaan. Na terugtrekking van hun advocaat mocht verweerder rechtstreeks met klagers communiceren. Uit niets is de voorzitter verder gebleken dat verweerder persoonsgegevens van klagers voor oneigenlijke doeleinden in strijd met de AVG heeft gebruikt, verwerkt of verspreid. In de gegeven omstandigheden hoefde verweerder de aansprakelijkheidsstelling door klagers niet door te sturen naar zijn verzekeraar. Alle klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus 2020

in de zaak 20-233/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klagers, ook: klager c.s.

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 31 maart 2020 met kenmerk Z 838217/MM/SD, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De cliënt van verweerder, bouwbedrijf K, heeft voor klagers een woning gebouwd. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de oplevering van de woning en vermeende financiële toezeggingen door bouwbedrijf K.

1.2    Per e-mail van 16 april 2018 heeft de toenmalige advocaat van klagers, mr. G, aan verweerder laten weten dat haar cliënten niet gediend zijn van de valse aantijgingen van verweerder en van diens cliënt dat klagers een Whatsapp bericht vervalst zouden hebben. Reden waarom volgens mr. G klagers het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) hebben ingeschakeld om zowel hun telefoon als die van bouwbedrijf K uit te laten lezen met verzoek om instemming en medewerking met dat onderzoek door bouwbedrijf K. Verweerder heeft namens zijn cliënt daarmee ingestemd.

1.3    In de Memorie van eis in kort geding bij de Raad van Arbitrage van 18 april 2018 heeft verweerder namens zijn bouwbedrijf K onder meer het volgende gesteld over een telefoonbericht van bouwbedrijf K aan klagers van 13 april 2017:

“31) Met als klap op de vuurpijl geheel aan het eind ineens een beweerdelijk bericht van [bouwbedrijf K], dat [bouwbedrijf K] had ingestemd met een korting van € 3.500,= per maand dat de oplevering uitbleef.

 

32) Het bericht waar [klager c.s.] op doelt heeft hij zelf bewerkt en dus vervalst om daarmee te trachten zijn standpunt kennelijk kracht bij te zetten. Onbegrijpelijk maar helaas waar.

 

41) Als productie 15 worden de verschillende foto’s/screenshots/versies in het geding gebracht op A4-formaat, zodat de verschillen duidelijk zichtbaar zijn.

 

42) Wèl van belang is dat [klager c.s.] het dus kennelijk nodig heeft gevonden om stukken te vervalsen of aan te passen om daarmee zijn standpunt te willen versterken en dat [klager c.s.] dus tot alles in staat om maar niet aan de oplevering en overdracht mee te hoeven werken en dus tot alles in staat is om onder zijn betalingsverplichtingen uit te komen.

 

43) [Bouwbedrijf K] past uiteraard voor dit chicaneus gedrag en wenst definitief afscheid te nemen van [klagers], welk afscheid geformaliseerd dient te worden in betaling van de vordering en het meewerken aan de oplevering door [klager c.s.], welke vorderingen [bouwbedrijf K] dan ook in deze procedure instelt.”

1.4    Blijkens het scheidsrechterlijk vonnis in kort geding van 29 mei 2018 van een arbiter van de Raad van Arbitrage voor de Bouw is niet komen vast te staan dat het telefoonbericht, waarop klagers zich hebben beroepen, echt is zodat aan hun beroep op verrekening met de volgens klagers toegezegde korting voorbij is gegaan. In deze onherroepelijke beslissing is, voor zover relevant in deze zaak, bepaald dat klagers 5% van de aanneemsom kunnen inhouden op de laatste termijn en storten bij de notaris ex art. 7:768 BW, binnen 30 dagen aan de opname mee te werken, op straffe van een dwangsom.

1.5    Op 13 juli 2018 heeft mr. G zich als advocaat van klagers onttrokken.

1.6    Per e-mail van 16 juli 2018 gericht aan de cliënt van verweerder hebben klagers tevens aan verweerder het opnamerapport van de door hun ingeschakelde bouwkundige, de heer Z, gestuurd, met daarbij de opmerking dat dat rapport hun eigendom is. In reactie hierop heeft verweerder namens zijn cliënt per e-mail van 17 juli 2017 bij klagers de ontvangst van het opnamerapport bevestigd en gevraagd of zijn aanname juist is dat mr. G de belangen van klagers niet langer meer behartigt.

1.7    In zijn e-mail van 28 augustus 2018 om 15:56 uur, in cc aan de notaris gestuurd, heeft verweerder onder meer het volgende aan klagers gemeld, in het bijzonder over het opnamerapport van 14 juli 2018 van de door klagers ingeschakelde bouwkundige:

“met belangstelling heb ik de e-mailberichten van de bouwkundige van mr. [G] gelezen en met nog grotere belangstelling heb ik het originele  rapport van de deskundige vergeleken met het rapport dat ik eerder van u had ontvangen. Op basis van het originele rapport kan geoordeeld worden dat het feitelijk gezien op grond van de UAV gaat om kleine gebreken die een ingebruikname niet in de weg stonden en dat u dus ten onrechte uw goedkeuring aan het werk heb onthouden.

 

Wat daar ook van zij, u zult inmiddels wel begrijpen door de gehele gang van zaken dat cliënt de woning zo spoedig mogelijk aan u wil overdragen en wel op de navolgende manier:

 

1. U hebt zelf de heer [Z] opgeroepen als expert, dus zijn originele rapportage is leidend. Ook de Raad van Arbitrage zal dat rapport volgen en niet uw mening.

 

2. In dat rapport staan de navolgende kleine gebreken verwoord, die zullen worden hersteld: (…)”

Verweerder heeft klagers verzocht tijdig met de voorgestelde gang van zaken in te stemmen en bij de geplande oplevering te zullen zijn, bij gebreke waarvan zijn cliënt de verplichtingen jegens klagers zal opschorten.

1.8    In de e-mail van 28 augustus 2018 om 19:56 uur hebben klagers aan verweerder laten weten:

“Wij laten ons bijstaan door mr. [V]. Ik ga er vanuit dat mr. [V] met u contact op zal nemen. Voor tussentijdse vragen verwijs ik dan ook naar mr. V.”

Daarbij zijn de contactgegevens van mr. V vermeld.

1.9    In zijn e-mail van 17 september 2018 om 15:47 uur heeft verweerder aan klagers laten weten dat hun nieuwe advocaat niets van zich heeft laten horen, klager ook niet meer heeft gereageerd op zijn vraag over bepaalde gegevens van die advocaat en dat die advocaat nog tot 12.00 uur de volgende dag hem kan bellen omdat anders de procedure bij de Raad van Arbitrage wordt gestart. Diezelfde dag om 19:43 uur hebben klagers hierop per e-mail, onder meer, als volgt gereageerd:

“Dank voor uw bericht. Het staat u vrij om naar de Raad te gaan. Wij hebben er geen probleem mee indien u dat pad wenst te bewandelen. Recentelijk hebben wij [bouwbedrijf K] een emailbericht verzonden. (…)

 

U wenste niet op ons bericht in te gaan. Daar bent u overigens vrij in. Die reactie bleef dus uit. Ook hebben wij geen reactie ontvangen op de vraag (…).

 

U wenst zich te focussen op een betwiste rapportage en zoals wij nu begrepen zijn de gebreken aan de woning niet hersteld. (…) Wij hebben een voorstel gedaan aan uw cliënt en daar wenste u geen reactie op te geven. (…)

 

Voor wat betreft onze advocaat. U kunt trachten haar te bereiken op telefoonnummer [x]. U kunt vragen naar mr. [V].”

1.10    Per e-mail van 18 september 2018 heeft verweerder aan klager c.s., onder meer, laten weten:

“ dank voor uw e-mail, maar u moet de rollen niet omdraaien.

 

De bal ligt bij u, want alle punten uit het enige echte rapport van uw expert zijn opgelost en u moet meewerken aan de formele oplevering, waar ik u eerder een uitnodiging voor heb gemaild. En u berichtte mij dat uw advocate mij zou bellen en nu wilt u dat ik haar bel. Ik heb u telkens een reactie gegeven en u moet nu in actie komen, niet cliënt.

 

Graag verneem ik nog voor uw vakantie uw verhinderdata voor de komende maanden, en de verhinderdata van uw advocate, zodat ik de Raad om een datum kan vragen voor het kort geding. (…).”

1.11    Op 26 september 2018 heeft mr. V zich bij verweerder gemeld als de opvolgend advocaat van klagers.

1.12    Op 23 oktober 2018 heeft verweerder namens zijn cliënt een Memorie van eis in spoedbodemgeschil ingediend bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw.  Daarin heeft verweerder namens zijn cliënt, voor zover relevant, het volgende gesteld:

“Eerdere vonnis d.d. 29 mei 2018

 

6) In dat scheidsrechterlijk vonnis (…) was onder meer onderwerp van discussie dat [klagers c.s.] op basis van kennelijke telefoonberichten van [bouwbedrijf K] meende recht te hebben op korting vanwege de in de beleving van [klager c.s.] verlate oplevering. Die telefoonberichten had [klager c.s.] evenwel vervalst en met dat verweer is arbiter [naam] dan dus ook terecht niet meegegaan.

 

9) Er heeft een opname plaatsgevonden en [klager c.s.] heeft zich tijdens die opname laten bijstaan door een bouwkundige [de heer Z] en (het is bizar maar waar) [klager c.s] heeft vervolgens óók het rapport van die bouwkundige vervalst.

 

10) Na de opname heeft [bouwbedrijf K] volgens het originele rapport van de heer [naam] alle geconstateerde gebreken hersteld en [klager c.s.] uitgenodigd voor de formele oplevering om tot een finale afwikkeling te komen van het bouwproject. [Klager c.s.] weigert daaraan mee te werken, omdat (…)

 

11) [Bouwbedrijf K] is daar niet mee akkoord gegaan, omdat arbiter [naam] al onherroepelijk heeft vastgesteld, dat een eventuele verlate levering sowieso niet aan [bouwbedrijf K] kan worden toegerekend en er dus niets te verrekenen valt. [Bouwbedrijf K] wil dit project gezien de twee vervalsingen van documenten (telefoon en rapport bouwkundige) op de veilige wijze afwikkelen door een formeel stuk over de oplevering op te stellen. Zo lang dat formele stuk er niet is, blijft [bouwbedrijf K] het risico dragen van de woning, hetgeen [bouwbedrijf K] wil vermijden.”

In de randnummers 17, 30 tot en met 34, 37 tot en met 39, 41, 54 59 en 62 heeft verweerder zijn standpunt over vermeende vervalsingen van stukken door klagers, nader uitgewerkt en met stukken onderbouwd.

1.13    Op 22 maart 2019, aangevuld per e-mails van 28 juni 2019 en 10 juli 2019, hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

a)    informatie te verstrekken waarvan verweerder wist, althans behoorde te weten, dat die informatie onjuist was, zowel in processtukken - Memorie van eis in kort geding van 18 april 2018 en Memorie van eis in bodemgeschil van 23 oktober 2018 - als ook in diverse correspondentie, waaronder in de e-mail van verweerder 28 augustus 2018;

b)    zich in genoemde processtukken en correspondentie jegens klagers en ook publiekelijk  tijdens de openbare zitting van de Raad van Arbitrage en in correspondentie met de notaris - onnodig grievend over hen uit te laten;

c)    zich op (naar de voorzitter begrijpt op) 18 september 2018 per e-mail rechtstreeks tot klagers te richten, terwijl verweerder door hun e-mail van 28 augustus 2018 aan hem wist dat klagers werden bijgestaan door een (nieuwe) advocaat;

d)    onvoldoende mee te werken aan het klachtonderzoek door niet alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken, waardoor klagers onnodig en onevenredig nadeel hebben geleden;

e)    ondanks het door klagers opgelegde verbod met zijn cliënt onrechtmatig contact met hun bouwexpert te onderhouden en in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) persoonsgegevens te verwerken;

f)    daarbij ook niet te voldoen aan de meldplicht datalekken doordat hij van het over e) bedoelde onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens geen melding heeft gemaakt;

g)    klagers geen bevestiging te sturen van de melding van de aansprakelijkheidstelling door klagers bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, zodat sprake is van niet (tijdige) melding ervan door verweerder en schending van zorg- en informatieplicht.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.2    Volgens verweerder willen klagers de door zijn cliënt gebouwde woning niet opgeleverd krijgen vanwege in hun visie nog bestaande gebreken aan de woning en omdat zij zich op het standpunt stellen dat bouwbedrijf K via een telefonisch verzonden (Whatsapp)bericht aan klagers op 13 april 2017 zou hebben toegezegd dat klagers een vergoeding van € 3.500,- per maand krijgen per te laat opgeleverde maand. Zijn cliënt betwist een dergelijke toezegging aan klagers te hebben gedaan en dus ook een bericht met daarin enige toezegging op 13 april 2017 aan hen te hebben gestuurd. Verweerder heeft vervolgens onderzoek gedaan door de telefoon van zijn cliënt te bekijken, heeft daarin een andere versie van het bedoelde bericht van 13 april 2017 gezien, zonder toezegging, en daarvan een foto gemaakt. 

3.3    Kort voor indiening van de Memorie van eis in kort geding heeft verweerder contact gehad met mr. G en haar namens zijn cliënt gewezen op de geconstateerde verschillen tussen de twee bestaande versies van het bericht van 13 april 2017. Namens zijn cliënt heeft hij ingestemd met het voorstel in haar e-mail van 16 april 2018 om het door klagers ingeschakelde NFO de telefoons van klagers en van bouwbedrijf K uit te laten lezen om te onderzoeken welk bericht het juiste was. Omdat de Memorie van eis in kort geding al klaar was en het standpunt van het NFO het standpunt van zijn cliënt niet zou veranderen, heeft verweerder die memorie op 18 april 2018 ingediend. Daarin heeft hij in punt 33 de versie van het bericht van klagers en in punt 39 de versie van datzelfde bericht van de telefoon van zijn cliënt geplakt. Omdat onmogelijk is om een al verzonden bericht achteraf te bewerken, kon niet anders worden geconcludeerd dan dat klagers het bericht hadden bewerkt ofwel hadden vervalst.

3.4    Tijdens de zitting in kort geding op 16 mei 2018, zoals ook blijkt uit het scheidsrechterlijk vonnis van 29 mei 2018, heeft verweerder aangevoerd dat klagers hun telefoon kennelijk niet aan het NFO hadden toegestuurd terwijl zijn cliënt kort voor de zitting telefonisch van het NFO had vernomen dat op zijn toegezonden telefoon geen onregelmatigheden waren geconstateerd. Daarmee, samen met andere bewijsmiddelen, was het door klagers ingenomen standpunt over de beweerdelijk gedane financiële toezegging van zijn cliënt ontkracht. Dezelfde feiten heeft verweerder benoemd in de tweede procedure bij de Raad van Arbitrage, in de punten 28 e.v. in de Memorie van eis in spoedbodemgeschil van 23 oktober 2018.

3.5    Op 16 juli 2018 ontving verweerder rechtstreeks van klagers een e-mail met bijgevoegd het opnamerapport van 14 juli 2018 een door henzelf ingeschakelde expert, de heer Z, en de mededeling dat het bouwbedrijf K niet vrij stond om met deze expert in contact te treden. Bouwbedrijf K was het met die rapportage oneens. Op 22 augustus 2018 heeft de expert van klagers echter zelf een e-mail aan verweerder gestuurd met de mededeling dat klagers zijn rapportage van 14 juli 2018 hadden vervalst of laten vervalsen, onder gelijktijdige verzending van zijn originele rapportage. Op deze feitelijke informatie, met de nodige stukken onderbouwd, heeft verweerder in de tweede procedure dan ook terecht en in het belang van zijn cliënt aangevoerd dat klagers ook het rapport van de heer Z hadden vervalst.

3.6    Zijn e-mail van 28 augustus 2018 heeft hij in cc aan de notaris gestuurd vanwege de voorwaarde van de Raad van Arbitrage dat 5% van de aanneemsom in depot bij de notaris moest worden gestort. In die e-mail heeft hij geen onterechte beschuldigingen geuit, zich gebaseerd op de e-mail van hun eigen expert van 22 augustus 2018 en zich dus ook niet onnodig grievend uitgelaten jegens of over klagers.

3.7    Op grond hiervan betwist verweerder dat hij in processtukken, correspondentie of anderszins onjuiste informatie heeft verstrekt, waarvan hij wist of moest weten dat die onjuist was. Evenmin heeft hij ten onrechte zware beschuldigingen geuit aan het adres van klagers en zich daarmee of anderszins onnodig grievend uitgelaten jegens of over klagers omdat zijn standpunt was gebaseerd op met stukken onderbouwde feiten.

Ad klachtonderdeel c)

3.8    Nadat mr. G zich per 13 juli 2018 als advocaat had onttrokken van klagers stond het verweerder vrij om rechtstreeks met klagers te corresponderen. Pas op 26 september 2018 heeft de eerder door klagers aangekondigde opvolgend advocaat zich formeel bij verweerder gemeld, zoals verweerder daarvoor herhaaldelijk aan klagers had gevraagd; hij was niet aan zet. Vanaf 26 september 2013 heeft verweerder rechtstreeks met haar gecorrespondeerd, zodat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest.

Ad klachtonderdeel d)

3.9    Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat hij in zijn eerste verweer bij de deken heeft aangekondigd later alsnog bereid te zijn om de volledige processtukken te overleggen, stukken waarmee klagers al bekend waren. Deze handelwijze stond hem vrij, terwijl hij alle noodzakelijke informatie al heeft verstrekt, zoals verwoord in zijn verweer bij de deken van 16 mei 2019.

Ad klachtonderdeel e)

3.10    Verweerder betwist dat hij contact zou hebben onderhouden met de door klagers ingeschakelde bouwexpert, de heer Z. Op 22 augustus 2018 heeft de bouwkundige  op eigen initiatief aan verweerder een e-mail gestuurd met daarbij het opnamerapport zoals hij dat had gemaakt van de woning.

Ad klachtonderdeel f)

3.11    Verweerder ziet niet in waarom sprake zou zijn geweest van datalekken door hem en aldus van een meldplicht op grond van de AVG. Klagers en verweerder hebben met elkaar gemaild en de bouwkundige van klagers heeft gemaild met verweerder.

Ad klachtonderdeel g)

3.12    Verweerder heeft de aansprakelijkheidstelling van klagers inhoudelijk betwist en aangegeven jegens klagers niet verwijtbaar te hebben gehandeld vanwege een vermeende beroepsfout. Gezien de ongefundeerde, algemene aansprakelijkstelling heeft verweerder na intern overleg besloten dit niet te melden bij zijn verzekeraar.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

4.2    De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.3    Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.4    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.5    Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.

4.6    Volgens klagers heeft verweerder, samengevat weergegeven, bewust feitelijk onjuiste informatie in processtukken en ook in correspondentie vermeld door klagers daarin te beschuldigen van vervalsing van het telefoonbericht van 13 april 2017 en later ook van het opnamerapport van de door hun ingeschakelde bouwkundige, de heer Z, van 14 juli 2018. Daarmee heeft verweerder, zonder enig voorbehoud, klagers beschuldigd van ernstige strafbare feiten zonder dat aangifte jegens hen is gedaan, hetgeen jegens klagers onnodig grievend is geweest. Daar komt nog bij dat verweerder deze ongefundeerde uitlatingen over klagers publiekelijk heeft gedaan tijdens de openbare zitting van de Raad van Arbitrage en ook jegens derden, door de e-mail van 28 augustus 2018 in cc aan de notaris te sturen, hetgeen het tuchtrechtelijke verwijt nog ernstiger maakt.

4.7    Uitgangspunt is dat aan advocaten in de behartiging van belangen van een cliënt een grote mate van vrijheid toekomt om deze te dienen op een wijze die hen, in overleg met de cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid vindt onder meer haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen.

4.8    Of en in hoeverre een advocaat die grens overtreedt en in strijd handelt met de op hem rustende zorgvuldigheid bij het poneren van feiten of stellingen in processtukken of correspondentie, ook naar derden, is, mede gezien de door hem in acht te nemen kernwaarde van partijdigheid, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, de ernst en omvang van zijn mededelingen, de mate van waarschijnlijkheid dat de rechter de mededeling in een processtuk als doorslaggevend aanmerkt en de mate van waarschijnlijkheid dat de tegenpartij (zoals klagers) hierop bedacht had kunnen zijn.

4.9    De voorzitter is van oordeel dat in het geschil tussen klagers en bouwbedrijf K over de oplevering van de woning en vermeende financiële toezeggingen de door verweerder gekozen bewoordingen in de bedoelde processtukken en correspondentie wel scherp zijn geweest maar niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen worden aangemerkt. Uit de door klagers bedoelde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder daarin het standpunt van zijn cliënt heeft verwoord, namelijk dat er twee versies van het telefoonbericht van 13 april 2017 in omloop waren en daarnaast ook twee versies van het opnamerapport van de bouwkundige van klagers van 14 juli 2018. Zijn uitlatingen in de processtukken en ook in correspondentie over mogelijke vervalsing door klagers van de voor zijn cliënt essentiële stukken, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet lichtvaardig gedaan. Hij heeft, zoals in deze situatie ook van hem verwacht mocht worden, onderzoek gedaan naar de vermeende bewerking door klagers van het telefoonbericht door zelf dat bericht op de telefoon van zijn cliënt te bekijken en daarvan een foto te maken en in de procedure in te brengen. Daarnaast heeft zijn cliënt medewerking verleend aan het onderzoek naar de echtheid van zijn versie van het telefoonbericht door terbeschikkingstelling van zijn telefoon aan het NFO. Door dat onderzoek is, zo heeft verweerder onweersproken gesteld, komen vast te staan dat met de mobiele telefoon van zijn cliënt niet was geknoeid.

4.10    Gelet op de inhoud van de e-mail van 16 april 2018 van hun toenmalige advocaat met verweerder over mogelijke vervalsing van het telefoonbericht door klagers, als ook de inhoud van de e-mail van verweerder rechtstreeks aan klagers van 28 augustus 2018 over mogelijke vervalsing van het opnamerapport van 14 juli 2018, hadden (de advocaat van) klagers erop bedacht kunnen zijn dat verweerder namens zijn cliënt daarover in de civiele procedure een partijdig standpunt in zou nemen. Uit de stukken is de voorzitter echter niet gebleken dat klagers tegenbewijs hebben geleverd van hun stellingen door hun telefoon door het NFO uit te laten lezen of anderszins bewijs van de echtheid van hun versie van het telefoonbericht van 13 april 2017 te leveren. Evenmin hebben zij tegenbewijs geleverd tegen de inhoud van de e-mail van de door henzelf ingeschakelde bouwkundige van 22 augustus 2018, waarin hij juist zelf per e-mail aan verweerder heeft laten weten dat klagers zijn oorspronkelijke opnamerapport van 14 juli 2018 hebben bewerkt.

4.11    Evenmin is voor de voorzitter komen vast te staan dat verweerder met de hiervoor genoemde stellingen en gekozen bewoordingen in zijn processtukken namens zijn cliënt onnodig grievend is geweest jegens klagers. Anders dan klagers  hebben betoogd, heeft verweerder klagers daarin niet beschuldigd van het begaan van een ernstig strafbaar feit. Als partijdig advocaat diende verweerder de stellingen namens zijn cliënt in te nemen in de civiele procedure bij de Raad van Arbitrage, zoals door hem gedaan. Dat verweerder de voor klagers onwelgevallige standpunten ter zitting van de Raad heeft toegelicht terwijl die publiek toegankelijk was, maakt dit oordeel niet anders. Klagers konden daartegen immers ook tijdens diezelfde zitting verweer voeren. Niet valt in te zien in welke zin verweerder zich ook onnodig grievend jegens klagers zou hebben  uitgelaten in zijn e-mail van 28 augustus 2018 aan klagers. Hij heeft daarin immers een feitelijke weergave gegeven van hetgeen hun eigen bouwdeskundige hem op 22 augustus 2018 over de afwijkende versie van zijn opnamerapport en die van klagers had gemeld. Verweerder heeft daarnaast voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij die e mail in cc ook aan de notaris heeft gezonden, zodat hem ook van toezending aan een derde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.12    Nu verweerder de vrijheid die hem daarbij toekomt jegens klagers niet heeft overschreden, zal de voorzitter klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.13    Uit de stukken, deels opgenomen onder de feiten hiervoor, is de voorzitter het volgende gebleken. Op 28 augustus 2018 hebben klagers per e-mail aan verweerder laten weten dat zij een nieuwe advocaat hebben, waarop verweerder hen heeft gevraagd om nadere gegevens van die nieuwe advocaat door te geven alsmede een reactie. Op 10 september 2020 hebben klagers zelf verweerder inhoudelijk aangeschreven en in die e-mail opnieuw gemeld dat mr. V hun nieuwe advocaat is. Op 17 september 2020 heeft verweerder klagers laten weten dat hij nog steeds niets van de opvolgend advocaat heeft gehoord.

4.14    Gelet op deze omstandigheden en mede gelet op het verweer van verweerder, dat door hem met de relevante stukken is onderbouwd, stond het verweerder vrij om klagers op 18 september 2020 rechtstreeks te mailen. Klagers, die daarvoor ook zelf met verweerder hebben gemaild, hebben hierover naar het oordeel van de voorzitter zelf onduidelijkheid laten ontstaan. Het had op hun weg gelegen, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, om in de toen bestaande situatie hun opvolgend advocaat te verzoeken om contact op te nemen met verweerder. Nadat mr. V dit had gedaan op 26 september 2018, heeft verweerder conform de geldende gedragsregels alleen nog met de advocaat van klagers gecorrespondeerd.

4.15    Nu van het handelen van verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, wordt klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.16    Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder vrij om zijn verweer te voeren in het kader van het onderzoek door de deken naar de klacht op de wijze zoals dat door hem is gedaan. Niet is gesteld of gebleken waarom klagers daarvan onnodig of onevenredig nadeel hebben ondervonden, terwijl verweerder onweersproken heeft aangevoerd dat klagers al beschikten over de later door hem aan de deken nagezonden (proces)stukken. Nu van een tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerder jegens klagers geen sprake is geweest, wordt ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdelen e) en f)

4.17    Gelet op de samenhang van deze verwijten ziet de voorzitter aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen.

4.18    Klagers verwijten verweerder in deze klachtonderdelen dat hij samen met zijn cliënt en zonder uitdrukkelijke toestemming van klagers contact heeft onderhouden met de door klagers op vrijwillige basis ingehuurde deskundige. Gelet op het doel van de opname door hun deskundige, namelijk dat Bouwbedrijf K de woning tijdig kon opleveren na herstel van eventueel door hun deskundige eerder ontdekte gebreken aan de woning, is volgens klagers het onrechtmatig verwerken van gegevens door verweerder geen enkel  blijk van respect jegens hen geweest en zijn zij daardoor in hun belangen en rechten geschaad. Daarnaast heeft verweerder niet voldaan aan zijn meldplicht datalekken, aldus klagers.

4.19    De juistheid van deze verwijten van klagers is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast en daarmee niet de gegrondheid ervan. Uit niets is de voorzitter gebleken dat verweerder persoonsgegevens van klagers voor oneigenlijke doeleinden in strijd met de AVG heeft gebruikt, verwerkt of verspreid. Dit leidt ertoe dat de voorzitter ook klachtonderdelen e) en f) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel g)

4.20    Klagers hebben in dit kader aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 28 lid 2 Advocatenwet en 6.24 Voda door hun aansprakelijkheidstelling, die zij vanaf het allereerste moment aan verweerder hebben gedaan, niet aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden. Klagers hebben hem daarna herhaaldelijk verzocht om de melding bij de verzekeraar te bevestigen, waarin hij  is tekortgeschoten. Verweerder heeft daartegen verweer gevoerd.

4.21    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat in beginsel een aansprakelijkheidstelling dient door te sturen naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, ook als de advocaat zelf in de aansprakelijkheidstelling niets ziet. Dat veronderstelt echter wel dat een aansprakelijkheidstelling zo concreet mogelijk met gronden is onderbouwd en, zo mogelijk, tenminste een aanduiding van de schade bevat waarvoor de advocaat aansprakelijk wordt gesteld.

4.22    In het onderhavige geval is de voorzitter niet gebleken dat de aansprakelijkheidstelling van klagers voldoende concreet is geweest en dat daarin melding is gemaakt van de hoogte van het schadebedrag. Stukken die dat onderbouwen ontbreken. Het niet melden van deze aansprakelijkheidstelling acht de voorzitter onder deze feiten en omstandigheden dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, zodat ook klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond wordt verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

 

Griffier                                                                        Voorzitter

 

Verzonden d.d. 24 augustus 2020