Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:254
Zaaknummer
19-462
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klaagster verwijt verweerster dat zij, in haar hoedanigheid van advocaat, klaagster heeft benaderd in de echtscheidingskwestie waarin klaagster was verwikkeld met haar ex-partner (de broer van verweerster), terwijl haar ex-partner werd bijgestaan door een andere advocaat. Ook verwijt verweerster dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten.
Inhoudsindicatie
De raad is van oordeel dat het in beginsel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is om namens iemand op te treden die al een (andere) advocaat heeft. De raad is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de door verweerster gebruikte woorden onnodig grievend zijn. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020
in de zaak 19-462/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 januari 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 15 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z774194/mv/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-partner zijn sinds 2017 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerster is de zus van de ex-partner van klaagster.
2.3 Er spelen verschillende procedures, waaronder de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige dochter en een inboedelkwestie.
2.4 De ex-partner van klaagster werd in eerste instantie bijgestaan door mr. [H.]. Sinds oktober 2018 is verweerster zijn advocaat.
2.5 Verweerster heeft klaagster - met het e-mailadres van haar advocatenkantoor - op 15 november 2017 het volgende e-mailbericht gestuurd: :
“[E.],Ik heb van [B.] vernomen dat er allerlei procedure lopen, die heel veel tijd in beslag nemen en geld kosten. Nu zijn wij er ook voorstander van geweest om bepaalde zaken afgewikkeld te krijgen, zodat dat in ieder geval tussen jullie geen stressfactor kan zijn. Het huis in Dronten wordt in de verkoop gezet en zal ook mogelijk op korte termijn verkocht worden. Nu heeft [B.] van zijn advocaat weer vernomen dat jij niet langer met de makelaar die jullie aanvankelijk samen hebben uitgekozen, wenst te werken. [B.] heeft zich hierover beklaagd, want deze makelaar kent Dronten en heeft al werkzaamheden verricht. Een andere makelaar is onnodig extra kosten en werkt vertragend. De makelaar die jullie hadden ingeschakeld is een prima professionele makelaar. Waar het [B.] om gaat is dat voor iedere wissewasje de advocaat wordt ingeschakeld, die vervolgens hele hoge nota's verstuurt. [B.] kan al deze kosten niet langer aan en heeft mij gevraagd in te vallen. Nu weet jij mijn standpunt als het om familiezaken gaat. We hebben geen contact meer met elkaar, maar wij hebben de verstandhouding altijd goed willen houden omwille van [C.]. Ook al zijn jullie gescheiden en heeft ieder een eigen leven weer opgebouwd. Ik wil je in het belang van een ieder alleen maar vragen om niet langer alleen maar tegen te werken, waarbij ik niet zeg dat je jezelf moet benadelen. Want zoals het nu loopt, loopt het niet goed. En als [B.] niet langer in staat is zijn advocaat te betalen, dan zal ik namens hem maar moeten optreden. En dan kunnen we wel eindeloos procederen, wat in niemands belang is. Ik had je nog willen bellen, maar heb geen nr van je. Vandaar deze email.”
Diezelfde dag heeft klaagster het volgende e-mailbericht aan verweerster gestuurd:
“Geachte mevrouw [M.],Wij blijven bij de makelaar zoals deze is besproken met zijn advocaat.
Meneer [Y.] heeft een eigen advocaat, ik heb een eigen advocaat, ik zal hieromtrent ook niet in discussie gaan met u.
Met vriendelijke groet,
[E.S.]”
Op 16 november 2017 heeft verweerster - wederom met het e-mailadres van haar advocatenkantoor - daarop als volgt gereageerd:
“Beste [E.],Prima, als jij het zo wilt spelen. Dan heb ik daar ook geen woorden meer aan toe te voegen, wellicht alleen maar daden.
Met vriendelijke groet,
Mw. mr. [M.-Y.]”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat
a) zij, in haar hoedanigheid van advocaat, klaagster meermalen heeft benaderd in de echtscheidingskwestie waarin klaagster was verwikkeld met haar ex-partner (de broer van verweerster), terwijl haar ex-partner werd bijgestaan door een advocaat;
b) verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten door aan klaagster te schrijven:
“Dan heb ik daar ook geen woorden meer aan toe te voegen, wellicht alleen maar daden.”
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft betoogd dat zij slechts heeft getracht om partijen, met de beste bedoelingen, op een schikking aan te sturen. Verweerster heeft gesteld dat het, achteraf bezien, verstandiger was geweest klaagster destijds vanuit haar privé e-mailadres te benaderen, maar het niet haar intentie was om klaagster vanuit haar hoedanigheid van advocaat te benaderen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft betwist dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad stelt vast dat verweerster in de periode dat zij de bovengenoemde e-mailberichten stuurde niet de advocaat was van haar broer, de ex-partner van klaagster. Zij stuurde klaagster echter wel e-mailberichten met haar kantoor e-mailadres.
5.2 Het in artikel 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
5.3 De raad overweegt dat verweerster door op deze wijze namens haar broer op te treden te weinig professionele distantie van haar broer heeft gehouden. Door de berichten aan klaagster via haar kantoor e-mail te verzenden en door de wijze van het ondertekenen daarvan wordt op zijn minst de suggestie van een professionele betrokkenheid van verweerder bij de belangen van haar broer gewekt. Verweerster had dit eenvoudig kunnen voorkomen door een privé e-mailadres te gebruiken en haar voornaam in plaats van het formele “Mw. mr. [M.-Y.] “. Zij had bovendien duidelijker kunnen te zijn of zij al dan niet als advocaat optrad. De raad is echter van oordeel dat het in beginsel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is om namens iemand op te treden die al een (andere) advocaat heeft. De hiervoor geschetste omstandigheden van het geval maken dat niet anders. Gelet op het voorgaande zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.4 De raad overweegt ook hier dat de uitlatingen van verweerster ongelukkig zijn. Dat maakt evenwel niet dat de raad van oordeel is dat de bovengenoemde door verweerster gebruikte woorden onnodig grievend zijn. Klaagster heeft onvoldoende gesteld waar het grievende van de uitlatingen zich in manifesteert. Niet gebleken is dat de door verweerster gebezigde zin: “Dan heb ik daar ook geen woorden meer aan toe te voegen, wellicht alleen maar daden.” door klaagster mocht worden opgevat als een dreigement met andere daden dan die advocaten in de uitoefening van hun beroep ten dienste staan. De aanzegging daarvan is naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad zal derhalve ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 september 2020