Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:215

Zaaknummer

20-448

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Uit de dossierstukken blijkt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 november 2020

in de zaak 20-448/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 18 juni 2020 met kenmerk Z 1047780/MV/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn ex-echtgenote, mevrouw R., zijn verwikkeld geweest in twee geschillen die waren ontstaan in het kader van de verkoop van hun gezamenlijke pand. In de door klager en mevrouw R. getekende (ver)koopovereenkomst was bepaald dat het pand op 3 januari 2018 leeg en ontruimd moest worden opgeleverd bij gebreke waarvan de klager en mevrouw R. een boete aan de kopers verschuldigd zouden zijn. De huurders van het pand beriepen zich op ontruimingsbescherming en de kopers maakten vanwege de aanwezigheid van de huurders in het pand aanspraak op de boete.

1.2    In de geschillen met de kopers en de huurders werden klager en mevrouw R. aanvankelijk bijgestaan door mr. K. Begin januari 2018 heeft mevrouw R. verweerder voor juridische bijstand ingeschakeld. Medio januari 2018 heeft klager ermee ingestemd dat verweerder ook namens hem zou optreden.

1.3    Begin januari 2018 heeft mevrouw R. bij het kantoor van mr. K. een klacht ingediend over mr. K. In reactie hierop heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van mr. K. bij brief van 19 januari 2018 onder meer gewezen op het advies van mr. K. waarin hij heeft gewezen op de mogelijkheid dat de huurders zich op ontruimingsbescherming zouden beroepen.

1.4    Op 5 maart 2018 heeft verweerder per e-mail – kort gezegd – aan mevrouw R. en klager voorgesteld dat hij zal nagaan of hun vorige advocaat mr. K. hen voorafgaand aan het sluiten van de (ver)koopovereenkomst heeft gewezen op de ontruimingsbescherming waar de huurders zich op beroepen.

1.5    Op 12 maart 2018 heeft verweerder een e-mail naar mr. Van R., de advocaat van de kopers, gestuurd. Daarin heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

‘Mijn cliënten begrijpen dat uw cliënten advocaatkosten hebben moeten maken en zij zijn bereid hun redelijke advocaatkosten te vergoeden. Zojuist deelde u mij (met enige slag om de arm) mede dat deze kosten circa € 4.000,- bedragen. Mijn cliënten zullen deze kosten vergoeden.

 

(…)

 

Wij hopen dat (bij wijze van spreken) een mooie vakantie voor uw cliënten met hun kinderen naar China of naar een ander land dit onbehagen dat uw cliënten hebben gehad op een positieve manier kan verhelpen. Naar mijn inschatting is een dergelijke reis voor een bedrag van € 10.000,- te realiseren. Ik hoop dan ook van harte dat uw cliënten met een bedrag van € 10.000,-, bovenop de vergoeding van uw advocaatkosten van circa

€ 4.000,- kunnen instemmen.’

1.6    Op 14 maart 2018 heeft verweerder een e-mail naar de kopers gestuurd met hun advocaat mr. Van R. in de cc. In deze e-mail heeft verweerder – kort gezegd – het aanbod van zijn cliënten herhaald om de advocaatkosten van de kopers te vergoeden en om daarnaast een bedrag van € 10.000,- te betalen vanwege vertraging van de eigendomsoverdracht. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat als de kopers niet willen meewerken aan de eigendomsoverdracht van het pand, zij in verzuim zullen geraken omdat zij de koopovereenkomst dan niet nakomen. Verweerder heeft de kopers er ook op gewezen dat zijn cliënten in dat geval de ontbinding van de (ver)koopovereenkomst zullen inroepen en aanspraak zullen maken op een boete van 10% van de koopsom.

1.7    Bij e-mail van 15 maart 2018 heeft mr. Van R. aan verweerder bericht dat de kopers niet akkoord gaan met het aanbod van zijn cliënten. Mr. Van R. heeft de koopovereenkomst namens de kopers ontbonden en gevraagd om de boete van 10% van de koopsom op de derdengeldenrekening van haar kantoor te storten.

1.8    Uiteindelijk hebben de huurders het pand ontruimd en verlaten en hebben de kopers meegewerkt aan de eigendomsoverdracht van het pand.

1.9    Verweerder heeft op 19 maart 2018 een einddeclaratie voor zijn werkzaamheden naar klager en mevrouw R. gestuurd.

1.10    Op 11 juni 2018 heeft klager bij de klachtencommissie van het kantoor van verweerder een klacht over verweerder ingediend.

1.11    Bij brief van 5 juli 2018 heeft verweerder op de klacht van klager gereageerd.

1.12    Op 24 juli 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij klager, verweerder en de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor aanwezig waren.

1.13    Op 14 augustus 2018 heeft de klachtenfunctionaris, mr. B., een eindbrief aan klager gestuurd waarin de klacht van klager ongegrond is verklaard.

1.14    Op 23 januari 2019 heeft verweerder klager bij de kantonrechter gedagvaard ter zake van onbetaalde declaraties.

1.15    Bij vonnis van 4 september 2019 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder toegewezen.

1.16    Op 6 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager als schuldige in de zaak aangewezen;

b)    Verweerder heeft de opmerkingen en adviezen van klager in de wind geslagen en heeft alleen gedaan wat verweerder met mevrouw R. besprak;

c)    Verweerder heeft op 12 en 14 maart 2018 advocaat onwaardige e-mails gestuurd naar de advocaat van de kopers, mr. Van R., en naar de kopers;

d)    Verweerder heeft met zijn e-mailbericht van 12 maart 2018 de onderhandeling met de wederpartij geëscaleerd.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft in het kader van zijn verweer primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager. Volgens verweerder is het doel van klager met deze klacht intrekking van de openstaande declaratie te bewerkstelligen om het vonnis van de kantonrechter te omzeilen. Subsidiair heeft verweerder een beroep gedaan op het beginsel van ne bis in idem, omdat de klacht volgens verweerder dezelfde inhoud heeft als de klacht die klager ook al aan de kantonrechter heeft voorgelegd. Meer subsidiair heeft verweerder inhoudelijk verweer tegen de klacht gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid; ne bis in idem-beginsel

4.1    Het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid van klager slaagt niet. Uit de klacht blijkt dat klager allereerst klaagt over het handelen van verweerder. Het feit dat klager op het klachtformulier als oplossing van zijn klacht heeft voorgesteld dat de deken verweerder aanspreekt op zijn gedrag als advocaat en dat verweerder zijn declaraties intrekt, betekent niet dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen.

4.2    Het beroep van verweerder op het ne bis in idem-beginsel slaagt evenmin. Op grond van het ne bis in idem-beginsel kan niet voor een tweede keer worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Van deze situaties is in deze klachtzaak geen sprake. Het feit dat de kantonrechter al een geschil over de openstaande declaratie van verweerder heeft beslecht, betekent niet dat de tuchtrechter de klacht niet meer inhoudelijk mag beoordelen. Het tuchtrecht heeft een eigen toetsingskader en dat staat in beginsel los van de civielrechtelijke toets die de kantonrechter heeft toegepast in het geschil over de betalingsverplichting van klager jegens verweerder.

4.3    Uit het bovenstaande volgt dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen. De voorzitter zal de klachtonderdelen hierna inhoudelijk beoordelen.

Toetsingskader

4.4    De klachtonderdelen gaan over de kwaliteit van de dienstverlening van de voormalige advocaat van klager. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Deze eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan de professionele standaard die binnen de beroepsgroep wordt gehanteerd. De professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hieruit volgt dat de tuchtrechter zich bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdeel a)

4.5    Met klachtonderdeel a) heeft klager gesteld dat verweerder hem als schuldige heeft aangewezen in de zaak over de verkoop van het pand en de ontruimingsbescherming waar de huurders zich op beroepen.

4.6    De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Anders dan klager leidt de voorzitter uit de e-mail van 5 maart 2018 van verweerder (zie 1.4) en de brief van de klachtenfunctionaris van 19 januari 2018 (zie 1.3) niet af dat verweerder klager als schuldige aanwijst. Integendeel, uit de e-mail van 5 maart 2018 blijkt dat verweerder in het belang van klager en mevrouw R. heeft voorgesteld om de gang van zaken voorafgaand aan de ondertekening van de (ver)koopovereenkomst te onderzoeken. Van een ‘schuldige’ is in dat verband geen sprake. Dat klager dit blijkbaar zo heeft opgevat, betekent echter niet dat dit verweerder op enige wijze tuchtrechtelijk kan worden verweten. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.7    Met klachtonderdeel b) heeft klager gesteld dat verweerder zijn opmerkingen en adviezen in de wind heeft geslagen en alleen heeft gedaan wat hij met mevrouw R. heeft besproken.

4.8    Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat verweerder met zowel klager als mevrouw R. heeft gecorrespondeerd over de stand van zaken van de onderhandelingen met de advocaat van de kopers en de advocaat van de huurders. Dat het bereikte onderhandelingsresultaat niet overeenkomt met de wensen en/of de verwachtingen van klager kan verweerder niet worden verweten. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt was hij tijdens de onderhandelingen ook afhankelijk van de instemming van de kopers en de huurders. Het kan verweerder niet worden verweten dat de kopers dan wel de huurders niet konden instemmen met voorstellen die verweerder namens klager en mevrouw R. had gedaan. Nu de overige dossierstukken ook geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat verweerder de adviezen en opmerkingen van klager in de wind heeft geslagen en alleen de opdrachten van mevrouw R. heeft uitgevoerd, is klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) en d)

4.9    Klachtonderdelen c) en d) lenen zich naar het oordeel van de voorzitter voor een gezamenlijke beoordeling. Klachtonderdeel c) gaat over de e-mail die verweerder op    

12 maart 2018 naar de advocaat van de kopers, mr. Van R., heeft gestuurd en over de e-mail die verweerder op 14 maart 2018 naar de kopers heeft gestuurd. Klager vindt deze e-mails advocaat onwaardig. Met klachtonderdeel d) heeft klager gesteld dat verweerder de onderhandeling met de wederpartij door zijn e-mail van 12 maart 2018 heeft geëscaleerd.

4.10    De voorzitter is op grond van de inhoud van de e-mails van 12 en 14 maart 2018 (zie 1.5 en 1.6) van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De e-mail van 12 maart 2018 is onderdeel van de onderhandelingen tussen verweerder namens klager en mevrouw R. en mr. Van R. namens de kopers. In dat verband moet de e-mail van 12 maart 2018 ook worden gelezen en opgevat. Dat klager de inhoud van deze e-mail denigrerend vindt en dat de e-mail discriminerend op klager overkomt, betekent niet dat verweerder door versturing van deze e-mail niet heeft gehandeld als een zorgvuldig en redelijk handelende advocaat als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Dat de onderhandelingen met de kopers zijn geëscaleerd als gevolg van verweerders e-mail van 12 maart 2018 is de voorzitter niet gebleken, immers dit blijkt niet uit de stukken. Ook voor klagers stelling dat verweerder bijna twee maanden in de waan heeft geleefd dat de kopers geen aanspraak zouden maken op de contractuele boete is in de dossierstukken geen aanknopingspunt te vinden. Bovendien heeft verweerder dit punt uitvoerig betwist onder verwijzing naar de moeilijke juridische positie van klager en mevrouw R. op het moment dat hij de zaak van mr. K. overnam. Dat de advocaat van de kopers in het kader van het onderhandelingsproces op deze e-mails heeft gereageerd met een ontbinding van de (ver)koopovereenkomst maakt dat oordeel niet anders, nu immers niet vast is komen te staan dat deze ontbinding het gevolg was van door klager aan verweerder verweten toonzetting van deze e-mails. 

4.11    Met de e-mail van 14 maart 2018 aan de kopers heeft verweerder de kopers er onder verwijzing naar een aantal wetsartikelen gewezen op de rechtsgevolgen als zij niet willen meewerken aan de eigendomsoverdracht van het pand. Dat klager kennelijk het vermelden van wetsartikelen zeer bedreigend voor de kopers vindt, betekent niet dat verweerder als advocaat onzorgvuldig of onredelijk heeft gehandeld. Bovendien heeft verweerder in dit kader onweersproken gesteld dat klager op het concept van de e-mail op een aantal aanpassingen na akkoord heeft gegeven voor verzending daarvan.  Omdat verweerder tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld, zijn klachtonderdelen c) en d) kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.

 

Griffier                                          Voorzitter