Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:240
Zaaknummer
19-058
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing. De raad acht zich in deze klachtzaak nog onvoldoende voorgelicht om over de klacht te kunnen oordelen. De raad zal de zaak daarom voor aanvullend onderzoek verwijzen naar de deken.
Uitspraak
Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 januari 2020
in de zaak 19-058
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 7 februari 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 31 januari 2019 met kenmerk Z 423375/NJ/sd, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure, een arbeidszaak, een zaak over gemeentelijke belastingen en in een zaak over een boete wegens een onterecht ontvangen bijstandsuitkering.
2.3 Op verzoek van klaagster heeft mevrouw mr. C. de behandeling van de zaken van klaagster van verweerder overgenomen.
2.4 Bij e-mail van 7 juni 2017 heeft mr. C. verweerder – kort gezegd – gevraagd om haar binnen zeven dagen een afschrift van de dossiers in de zaken van klaagster te doen toekomen.
2.5 Kort voor 5 februari 2018 heeft verweerder een aantal stukken van zaken van klaagster op het kantoor van mr. C. afgegeven.
2.6 Bij e-mail van 5 februari 2018 heeft mr. C. verweerder – kort gezegd – gevraagd om de ontbrekende stukken in de dossiers over gemeentelijke belastingen, een loonvordering van klaagster op haar werkgever en de echtscheiding van klaagster. Verder heeft mr. C. in haar e-mail onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
De wijze waarop u onlangs stukken hebt afgegeven bij mij op kantoor acht ik niet ordentelijk. Het betrof een pak papier bestaande uit stukken ten aanzien van een bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure tegen de gemeente inzake de bijstandsuitkering van cliënte (boete en intrekkingsbesluit), alsmede een stuk dat ziet op de verdeling als gevolg van echtscheiding zonder bijlagen. U heeft mijn medewerkster toegezegd nog een e-mail te zullen nazenden, waarin u een toelichting verstrekt op de stukken. Deze e-mail heb ik niet van u mogen ontvangen. het was dan ook een behoorlijke opgave om wijs te worden uit de door u overgedragen stukken nu deze in het geheel niet door u geordend zijn aangeleverd. (…)’
2.7 Vervolgens heeft klaagster een klacht over verweerder bij de deken ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet de volledige dossiers van klaagster heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat.
3.2 Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster verwezen naar de door haar overgelegde e-mails van mr. C., waaronder de in 2.4 en 2.6 genoemde e-mails van 7 juni 2017 en 5 februari 2018 aan verweerder. Klaagster heeft ook een e-mail van mr. C. van 13 juni 2018 aan de deken overgelegd waarin de volgens klaagster en mr. C. nog ontbrekende stukken zijn opgesomd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerder – zakelijk en samengevat weergegeven – aangevoerd dat klaagster hem destijds heeft laten weten niet te willen overstappen, dat zij op advies van derden contact had gezocht met mr. C. en dat hij ook ná 7 juni 2017 werkzaamheden voor klaagster heeft verricht. Volgens verweerder heeft hij alle stukken naar mr. C. gestuurd en heeft hij in een begeleidende brief aan mr. C. een en ander uitgelegd. Het overige door verweerder gevoerde verweer zal de raad hierna, waar nodig, bij de beoordeling
bespreken.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de voormalige advocaat van klaagster.
5.2 De raad is op basis van de dossierstukken en de door klager en verweerder ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder, voor zover de klacht gaat over de periode van 7 juni 2017 tot februari 2018, geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Uit de ter zitting door klaagster afgelegde verklaring, blijkt dat klaagster zelf onduidelijkheid heeft laten bestaan over de situatie met mr. C. Zo is door klaagster verklaard – en door verweerder bevestigd – dat verweerder ook ná de e-mail van 7 juni 2017 van mr. C. nog werkzaamheden voor haar heeft verricht. In dat verband heeft verweerder ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij de op 3 juli 2017 toegekende toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd voor de zaak over de verkoop van de voormalige echtelijke woning van klaagster en haar ex-echtgenoot. Dat deze zaak al in februari 2017 speelde, zoals klaagster ter zitting zonder nadere feitelijke onderbouwing heeft gesteld, lijkt de raad gelet op de toelichting van verweerder niet aannemelijk. Bovendien is uit de dossierstukken niet gebleken dat mr. C., behalve via haar e-mail van 7 juni 2017, in de periode tot februari 2018 per e-mail contact met verweerder over de dossiers van klaagster heeft gezocht. De klacht, voor zover deze gaat over de periode van 7 juni 2017 tot februari 2018, ligt dan ook voor ongegrondverklaring gereed.
5.3 Voor wat betreft de periode vanaf februari 2018 staat naar het oordeel van de raad vast dat verweerder een aantal stukken op het kantoor van mr. C. heeft afgegeven, maar het is de raad niet duidelijk welke stukken dat betroffen. Uit haar e-mail van 5 februari 2018 (zie 2.6) blijkt dat het mr. C. ook niet duidelijk was of verweerder nu alle stukken van zijn dossiers over de zaken van klaagster aan haar heeft overgedragen. Verweerder heeft hierover ter zitting onvoldoende duidelijkheid gegeven. Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij in april/mei 2018 nogmaals stukken aan mr. C. heeft overgedragen inclusief de echtscheidingsbeschikking. Dit lijkt te worden bevestigd door de e-mail van mr. C. aan deken van 13 juni 2018 waarin zij een opsomming geeft van de volgens haar en klaagster ontbrekende stukken in de dossiers die zij van verweerder heeft ontvangen. Onduidelijk blijft echter of verweerder alle stukken in zijn dossiers van de zaken van klaagster aan mr. C. heeft overgedragen en welke stukken nog ontbreken, gelet op de verklaring van verweerder dat hij alle stukken aan
mr. C. heeft gegeven.
5.4 Gelet op de overwegingen in 5.3 acht de raad zich in deze klachtzaak nog onvoldoende voorgelicht om over de klacht te kunnen oordelen. De raad zal de zaak daarom voor aanvullend onderzoek verwijzen naar de deken. De raad zal een kopie van het klachtdossier aan de deken verstrekken. De raad wenst in ieder geval nader te worden geïnformeerd over de stukken die verweerder bij mr. C. heeft ingediend en over welke stukken ontbreken in de dossiers diemr. C. van verweerder heeft ontvangen. Daarbij kan de raad zich voorstellen dat de deken met verweerder en mr. C. om de tafel gaat zitten om de onduidelijkheid over de overname van de dossiers van klaagster op te helderen. In dat verband wijst de raad op de e-mail van 17 augustus 2018 van verweerder aan de deken waarin verweerder de verschillende procedures die hij voor klaagster heeft gevoerd, bespreekt. Het dossier zoals de raad dat van de deken heeft ontvangen, bevat geen reactie van mr. C. op deze e-mail van verweerder.
5.5 Indien de deken tijdens het aanvullende onderzoek kennis neemt van feiten en omstandigheden die in relatie tot deze klacht aanleiding geven tot het verrichten van aanvullend onderzoek, dan staat hem dat vrij.
5.6 De raad bepaalt dat tegen deze tussenbeslissing geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
5.7 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- draagt de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland op om aanvullend onderzoek te verrichten zoals hiervoor in 5.4 weergegeven;
- bepaalt dat de deken Midden-Nederland uiterlijk op 1 april 2020 aan de raad en partijen zal rapporteren over het aanvullende onderzoek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, F.E.J. Janzing, S.H.G. Swennen en H.H. Tan, leden en bijgestaan door
mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.
Griffier Voorzitter