Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:220
Zaaknummer
20-047
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft niet klachtwaardig gehandeld door de door klager bij de rechtbank aanhangig gemaakte zaak aan te laten houden. Verder heeft verweerder niet klachtwaardig gehandeld door onder de gegeven omstandigheden een kopie van zijn e-mail aan klager naar de begeleider van klager te sturen. Tevens is niet komen vast te staan dat verweerder verwarring heeft laten ontstaan over de vraag of hij nog bij de zaak betrokken was. Alle klachtonderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 november 2020
in de zaak 20-047/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1037354/AS/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 september 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is toegelaten tot een gemeentelijk schuldsaneringstraject. De gemeente Utrecht en klager hebben een overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat klager zelf het beheer voerde over zijn financiën onder de voorwaarden dat hij voldeed aan de boedelafdracht en inzage gaf in zijn inkomsten en uitgaven.
2.3 De gemeente heeft, nadat overleg met klager niet tot een oplossing had geleid, besloten eenzijdig de boedelafdracht te verhogen en het UWV verzocht de uitkering van klager te laten storten op de gemeenterekening.
2.4 Klager heeft tegen de onder 2.3 vermelde besluiten van de gemeente een beroepschrift bij de rechtbank ingediend en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.5 Op 20 september 2019 heeft verweerder de opdracht van klager aangenomen om hem bij te staan in het geschil met de gemeente. Verweerder heeft daarop een toevoeging voor klager aangevraagd.
2.6 Op aanraden van verweerder heeft klager voor zijn begeleiding Buurtteam (maatschappelijk werk) benaderd en is klager in contact gekomen met [H] (hierna: [H]).
2.7 Het onder 2.3 vermelde geschil tussen klager en de gemeente is op aanraden van verweerder ter bemiddeling voorgelegd aan het maatwerkteam van de gemeente.
2.8 Verweerder heeft zich op 23 september 2019 gesteld bij de rechtbank. Op dezelfde dag heeft verweerder van de Raad voor Rechtsbijstand vernomen dat de zaak van klager niet toevoegingswaardig is, maar onder zelfredzaamheid valt.
2.9 Bij brief van 3 oktober 2019 heeft de rechtbank verweerder verzocht om binnen een week door te geven of het door klager ingediende kort geding, dat door de rechtbank werd gelezen als een verzoek om een voorlopige voorziening, al dan niet zou worden ingetrokken.
2.10 Verweerder heeft hierop op 7 oktober 2019 een e-mail aan klager gezonden, waarin hij onder meer het volgende heeft bericht:
“(…) Zoals de afgelopen weken besproken kan ik u niet bijstaan in uw geschil met de gemeente. Op grond van beleid van de Raad voor Rechtsbijstand wordt u zelfredzaam geacht als de gemeente de schuldhulpverlening wijzigt. U krijgt dus geen toevoeging. Inmiddels heb ik een brief van de rechtbank waarin u tot 10 oktober a.s. de gelegenheid krijgt de zaak in te trekken, althans aan te geven wat u met de zaak aan wilt. Zoals al uitgelegd, er is nog geen beslissing op bezwaar (als er al een primaire beslissing is of een bezwaar), dus kan er geen sprake zijn van een beroep bij de rechtbank. U wilde hierover nadenken. U staat voor uw gevoel met de rug tegen de muur. Ik hoor graag van u. Zoals uit de mail hieronder blijkt heeft de afdeling W&I, waar shv onder valt, een maatwerkteam. Ik zal navragen of er een warm contact is dat wellicht middels [H] contact kan opnemen.”
2.11 Nadat verweerder klager op 11 oktober 2019 had gerappelleerd, heeft klager aan verweerder bericht dat hij op 9 oktober 2019 de rechtbank zelf al op de hoogte had gesteld.
2.12 Op 24 oktober 2019 heeft verweerder aan klager een e-mail gestuurd waarin hij onder meer het volgende heeft bericht:
“Ik sprak u zojuist over de stand van zaken. U gaf aan dat u met [H] in gesprek bent met het maatwerkteam van de gemeente. Volgende week zou er meer duidelijk moeten zijn. Tot die tijd wilt u de procedure bij de rechtbank niet intrekken. De rechtbank wil weten of ik u nog bijsta. Ik heb de opdracht aangenomen. Echter, gebleken is dat u geen toevoeging krijgt en dat u mij ook niet zou kunnen betalen. (…) Het is een ondoorzichtig gedoe geworden. Dat hangt er deels mee samen dat u de rechtbank betrokken hebt bij uw geschil met de gemeente. Dat kan niet zo maar. Zoals meermaals uitgelegd moet er dan eerst een besluit zijn, waartegen u bezwaar moet maken bij de gemeente. Het is de vraag of er een besluit is en of u daar bezwaar tegen hebt gemaakt. Dat zou kunnen (gelet op de inhoud van de overeenkomst die u hebt met de gemeente en de gevoerde e-mailcorrespondentie), maar of dat zo is, is nu niet in te schatten. Daarbij komt dat het de rechtbank niet duidelijk is of er een voorlopige voorziening is gevraagd (dus geen kort geding, dat is iets anders) of een bodemprocedure. De rechtbank heeft mij daar in ieder geval wisselende signalen over afgegeven. Uw brief van 9 oktober kan de rechtbank ook niet goed plaatsen. (…) Dat allemaal gezegd hebbende, heb ik u voorgehouden dat ik volgende week, als het maatwerkteam een reactie heeft gegeven, zal beslissen of ik de behandeling van de zaak formeel neerleg. Ik heb contact gehad met de rechtbank. Zij zullen de zaak twee weken ‘on hold’ zetten, totdat ik laat weten of ik nog uw advocaat ben of niet. (…) “
Verweerder heeft deze e-mail in kopie naar [H] gezonden.
2.13 Op 29 oktober 2019 heeft klager verweerder laten weten dat het maatwerkteam heeft besloten om het verzoek van klager niet in behandeling te nemen, omdat het maatwerkteam de rechtszaak wilde afwachten.
2.14 Op 1 november 2019 is door verweerder telefonisch met de rechtbank afgesproken dat de zaak nog even zou worden aangehouden totdat hij overleg had gehad met klager.
2.15 In reactie op een rappel van klager van 14 november 2019 heeft verweerder besloten klager niet meer bij te staan, hetgeen hij aan klager en de rechtbank op dezelfde dag heeft laten weten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zonder zijn toestemming en zonder overleg met hem de zaak bij de rechtbank ‘on hold’ gezet.
b) Verweerder heeft mevrouw [H] van het Buurtteam in de cc gezet van zijn e-mail van 24 oktober 2019 aan klager waarin hij onder meer schrijft dat klager geen recht heeft op een toevoeging en klager verweerder niet zou kunnen betalen.
Toelichting
Verweerder had de vertrouwelijke informatie dat hij geen rechtsbijstand zou krijgen en de zaak bij de rechtbank weinig kans van slagen had, niet mogen delen met [H]. Zij staat namelijk op de loonlijst van gemeente en hoort daarmee bij de wederpartij. Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat zij deze cruciale informatie naar de gemeente zal hebben doorgespeeld. Op deze manier was de gemeente ervan op de hoogte dat de advocaat van klager de zaak bij de rechtbank niet zag zitten en dat klager geen rechtsbijstand zou krijgen. Voor de gemeente was er daarom geen reden om te proberen met klager tot een vergelijk te komen. Het maatwerkteam van de gemeente heeft dan ook vlak na het verzenden van deze e-mail van verweerder doorgegeven dat het verzoek van klager werd afgewezen.
c) Verweerder heeft verwarring laten bestaan over de vraag of hij zich al dan niet had teruggetrokken als advocaat van klager.
Toelichting
Verweerder heeft klager in zijn e-mail van 7 oktober 2019 laten weten dat hij hem niet langer zou bijstaan als advocaat. Daarom is klager er vanuit gegaan dat verweerder zich nergens meer mee zou bemoeien en heeft hij de rechtbank zelf op 9 oktober 2019 bericht. Vervolgens heeft verweerder klager bij e-mail van 11 oktober 2019 gerappelleerd. Dat strookt niet met het eerdere bericht van verweerder dat hij klager niet langer zou bijstaan. Vervolgens is verweerder gewoon verder gegaan met de behandeling van de zaak. Zo heeft hij zonder overleg met klager op 24 oktober 2019 de zaak bij de rechtbank ‘on hold’ gezet.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat het ‘on hold’ zetten van de zaak bij de rechtbank in het belang van klager is gebeurd. Klager wilde de dreigende beroepsprocedure als drukmiddel inzetten zolang niet duidelijk was hoe het maatwerkteam op zijn verzoek zou reageren. De beroepsmogelijkheid moest om die reden nog open blijven. Door het handelen van verweerder is juist voorkomen dat de rechtbank de zaak op dat moment niet-ontvankelijk zou verklaren. Bovendien heeft het ‘on hold’ zetten geen nadelige consequenties gehad voor klager. Het heeft hoogstens de behandeling van de zaak vertraagd.
Klachtonderdeel b)
4.3 Op het moment waarop verweerder zijn e-mail van 24 oktober 2019 in kopie naar [H] stuurde, begeleidde zij klager bij het overleg met het maatwerkteam van de gemeente. Klager wist dat verweerder contact had met [H] over zijn zaak. Ook heeft verweerder vaker e-mails aan klager in kopie naar [H] gestuurd. Pas op 18 november 2019 heeft klager aangegeven dat verweerder dit niet had mogen doen. Aan het versturen in kopie van zijn e-mail aan [H] waren voor klager geen nadelige consequenties verbonden. Verweerder heeft wel erkend dat hij wellicht te gemakkelijk heeft aangenomen dat klager hiermee akkoord was.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft toegegeven dat hij achteraf gezien zijn e-mail van 7 oktober 2019 op dit punt anders had moeten formuleren. Hij heeft er begrip voor dat klager op het verkeerde been is gezet. Uit de rest van zijn e-mail blijkt echter duidelijk dat verweerder zich op dat moment nog niet aan de zaak onttrokken had. Ook uit het overleg en het handelen van verweerder na 7 oktober 2019 had voor klager duidelijk kunnen zijn dat verweerder nog niet de beslissing had genomen klager niet meer bij te staan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de zaak van klager bij de rechtbank ‘on hold’ heeft gezet, omdat hij vreesde dat anders de zaak direct niet-ontvankelijk zou worden verklaard. De raad constateert dat dit in het belang was van klager, aangezien klager de beroepsprocedure als drukmiddel wilde gebruiken zolang het maatwerkteam van de gemeente nog geen beslissing over zijn zaak had genomen. Dat de rechtbank uiteindelijk klager wel in zijn beroep heeft ontvangen, zoals klager tijdens de zitting heeft meegedeeld, doet er niet aan af dat het op dat moment in het belang van klager was om de zaak te laten aanhouden. Niet valt in te zien om welke reden verweerder jegens klager klachtwaardig zou hebben gehandeld door de zaak aan te laten houden. Het eerste klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.2 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij een kopie van zijn e-mail van 24 oktober 2019 naar [H] heeft gezonden, omdat het voor haar relevant was om ervan op de hoogte te zijn dat hij twijfels had bij de juridische haalbaarheid van het ingestelde beroep en ook dat klager in die procedure geen toevoeging kon krijgen. [H] zou daardoor weten dat het van extra groot belang was dat zij er uit zouden komen met het maatwerkteam van de gemeente.
5.3 De raad stelt vast dat ten tijde van de verzending van de e-mail van 24 oktober 2019 [H] al enige tijd bij de zaak van klager betrokken was. Er was al eerder overleg met haar geweest en verweerder had haar ook al eerder een e-mail aan klager in kopie gezonden. Gelet op zijn verklaring ter zitting had verweerder naar het oordeel van de raad een goede reden om [H] ook deze e-mail ter informatie toe te sturen. Verweerder hoefde er naar het oordeel van de raad geen rekening mee te houden dat de inhoud van de e-mail zou worden doorgespeeld naar het maatwerkteam van de gemeente. Verweerder heeft namelijk tijdens de zitting onweersproken verklaard dat het Buurtteam, waarbij [H] werkzaam is, geen onderdeel van de gemeente is, maar een commerciële organisatie, die subsidie ontvangt van de gemeente om inwoners bij geschillen met de gemeente bij te staan.
5.4 Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerder zijn e-mail van 24 oktober 2019 in kopie naar [H] heeft gezonden. Naar het oordeel van de raad is dan ook geen sprake geweest van klachtwaardig handelen van verweerder. Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard. Overigens staat niet vast dat [H] de e-mail aan de gemeente heeft doorgespeeld en klager in die zin is benadeeld.
Klachtonderdeel c)
5.5 Verweerder heeft erkend dat hij de eerste zinsnede van zijn e-mail van 7 oktober 2019, waarin hij heeft gemeld dat hij klager niet kon bijstaan in zijn geschil met de gemeente, anders had moeten formuleren. Dit neemt naar het oordeel van de raad niet weg, dat uit de rest van deze e-mail voldoende blijkt dat verweerder op dat moment zijn taak nog niet definitief had neergelegd, maar nog aan het bekijken was wat hij verder nog voor klager kon betekenen. Ook uit het handelen van verweerder nadien moet het voor klager duidelijk zijn geworden dat verweerder zich nog niet had onttrokken. Hoewel de eerste zinsnede in de e-mail enigszins ongelukkig is verwoord, is derhalve niet komen vast te staan dat verweerder verwarring heeft laten ontstaan over de vraag of hij nog bij de zaak betrokken was. Klachtonderdeel c) zal daarom ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. W. Korteweg en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.
Griffier Voorzitter