Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:283
Zaaknummer
20-548/A/A/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar dat samenhangt met klacht 20-547/A/A. Advocaat heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door na afwijzing van een door hem summier gemotiveerd aanhoudingsverzoek de verdediging zeer kort voor de in overleg met hem geplande zitting neer te leggen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 december 2020
in de zaak 20-548/A/A/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 juli 2020 met kenmerk 1215401 heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De mondelinge behandeling vond gelijktijdig plaats met de mondelinge behandeling van een tegen verweerder ingediende klacht (zaak 20-547/A/A).
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en I tot en met VI.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft op 26 juli 2017 aan de griffie van de rechtbank Noord-Nederland gemeld dat hij de verdediging van één van de verdachten in een drugszaak had overgenomen van een andere advocaat.
2.3 In deze zaak had de rechtbank reeds op 20 april 2017 op verzoek van het OM 18, 19 en 20 oktober 2017 gereserveerd voor de inhoudelijke behandeling. Deze data waren gecommuniceerd met de toenmalige raadslieden van de verdachten.
2.4 Op 19 september 2017 heeft verweerder de rechtbank om aanhouding verzocht, met als reden dat hij op de vastgestelde zittingsdata, waarvan hij niet eerder op de hoogte was, niet beschikbaar was.
2.5 Vervolgens heeft verweerder op verzoek van de griffie zijn verhinderdata voor de periode van 23 oktober tot en met 1 december 2017 doorgegeven. Op 21 september 2017 heeft de griffie verweerder laten weten dat de behandeling van de strafzaak tegen zijn cliënt zou worden aangehouden tot de terechtzitting van 25 oktober 2017.
2.6 Op 27 september 2017 heeft verweerder namens zijn cliënt een getuigenverhoor bijgewoond. Op 10 oktober 2017 heeft verweerder een tweede dagvaarding en bijbehorend dossier in verband met zijn cliënt ontvangen.
2.7 Verweerder heeft op 23 oktober 2017 het volgende bericht aan de griffier van de behandelende meervoudige kamer van de rechtbank gestuurd:
“Zoals zojuist met u besproken zie ik mij genoodzaakt de rechtbank te verzoeken de zaak tegen cliënt (...) aan te houden, nu ik meer tijd behoef de verdediging goed voor te bereiden in samenspraak met cliënt.
Het dossier is omvangrijk, cliënt wordt door het OM (...) als hoofdverdachte beschouwd doch betwist deze hoedanigheid (...).
Weliswaar heb ik mij ingespannen het dossier snel tot mij te nemen –na de dagvaarding tegen oorspronkelijk 18 oktober jl. heb ik mij deels kunnen inlezen- dat laat onverlet dat ik meer tijd behoef de verdediging grondig voor te bereiden. Ik ben net terug van een korte vakantie, heb een drukke eenmanspraktijk en verwacht een maand extra voorbereidingstijd nodig te hebben. (...)”
2.8 Op 24 oktober 2017 om 10.16 uur heeft de griffier aan verweerder laten weten dat het verzoek om aanhouding is afgewezen, nu verweerder reeds in juli kennis heeft kunnen nemen van het dossier en de zitting reeds één keer is uitgesteld waarbij rekening is gehouden met door hemzelf opgegeven verhinderdata.
2.9 Diezelfde dag om 10.41 uur heeft verweerder het volgende aan de griffier bericht:
“Bij deze stand van zaken zie ik mij helaas genoodzaakt hierbij de verdediging neer te leggen. Het spijt mij de rechtbank niet anders te kunnen berichten. Het [tweede] dossier (...) is mij overigens pas vrij recent verstrekt. Daarin bevinden zich belangrijke nieuwe stukken. Deze verdienen ook grondige bestudering en bespreking met cliënt. Het eerste uitstel was slechts één week, en louter het gevolg van miscommunicatie over de oorspronkelijke zittingsdatum, niet aan deze verdediging te wijten. (...)”
2.10 Ter terechtzitting op 25 oktober 2017 heeft de cliënt van verweerder aanhouding verzocht en verkregen voor het zoeken van een advocaat. Op 6 november 2017 heeft verweerder zich opnieuw als advocaat van de desbetreffende cliënt gesteld.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) kort voor de in overleg met hemzelf bepaalde nieuwe zittingsdatum de verdediging neer te leggen omdat zijn verzoek om aanhouding was afgewezen;
b) nadat vanwege het neerleggen van de verdediging uitstel was verkregen zich weer als advocaat van zijn cliënt te stellen en de behandeling van de zaak voort te zetten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Bezwaaronderdeel a)
5.1 Het eerste bezwaaronderdeel ziet op het feit dat verweerder in de gegeven omstandigheden de verdediging heeft neergelegd. Verweerder stelt dat neerlegging van de verdediging in het belang van zijn cliënt was, omdat hij onvoldoende tijd had om de zaak goed voor te bereiden.
5.2 De raad stelt voorop dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van andere procespartijen worden beknot, tenzij hun belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de overige procespartijen toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de overige procespartijen toebrengen.
5.3 In verband met deze toets acht de raad de volgende omstandigheden van belang. Verweerder heeft de rechtbank om aanhouding gevraagd. De zitting is verplaatst naar een datum waarvan verweerder had laten weten beschikbaar te zijn. Verweerder heeft vervolgens minder dan twee dagen voor de op die manier geplande zitting weer een aanhoudingsverzoek gedaan enkel omdat hij meer voorbereidingstijd nodig had. De rechtbank heeft in deze persoonlijke omstandigheid van verweerder geen aanleiding gezien het aanhoudingsverzoek te honoreren, waarna verweerder direct de verdediging heeft neergelegd.
5.4 Verweerder heeft in de tuchtprocedure aanvullende (inhoudelijke) omstandigheden aangevoerd waardoor volgens hem een aanhouding van de behandeling van de strafzaak op zijn plaats zou zijn geweest. De raad kan deze omstandigheden niet op juistheid controleren. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat verweerder deze gronden voor aanhouding niet voor zijn onttrekking aan de zaak aan de rechtbank heeft voorgelegd. Zo heeft verweerder geen melding gemaakt van de ontvangst van een aanvullend dossier op 10 oktober 2017 en de gevolgen hiervan voor de verdediging van zijn cliënt. Het had op de weg van verweerder gelegen om deze omstandigheden op de zitting van 25 oktober 2017 naar voren te brengen en aldus zijn verzoek om aanhouding nader te motiveren. Verweerder heeft deze processuele mogelijkheid echter niet benut en de raad rekent hem dat aan. Indien en voor zover deze omstandigheden inderdaad aan de orde waren en naar voren zouden zijn gebracht, is het bepaald niet uitgesloten dat de zaak ter zitting alsnog zou zijn aangehouden.
5.5 Gezien de hiervoor beschreven omstandigheden acht de raad het neerleggen van de verdediging reeds voor de zitting van 25 oktober 2017 een disproportioneel middel van verweerder om een aanhouding te bewerkstelligen. De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na afwijzing van een summier gemotiveerd aanhoudingsverzoek de verdediging op voorhand en op een dergelijk korte termijn neer te leggen. Dit is in strijd met de goede procesorde en daarnaast wordt hiermee het vertrouwen in de advocatuur onnodig geschaad. Verweerder heeft de belangen van de andere procesdeelnemers (waaronder de rechtbank, het OM en de getuige die voor de zitting was opgeroepen) nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Bezwaaronderdeel a) is derhalve gegrond.
Bezwaaronderdeel b)
5.6 In het tweede bezwaaronderdeel verwijt de deken verweerder dat hij na onttrekking aan de zaak en nadat aan zijn cliënt uitstel was verleend, de verdediging van zijn cliënt weer heeft opgepakt.
5.7 Bij de behandeling van bezwaaronderdeel a) heeft de raad zijn oordeel over het handelen van verweerder in dit kader reeds uiteengezet. Door het neerleggen van de verdediging en het hierdoor verleende uitstel, zijn de omstandigheden echter dusdanig gewijzigd dat voortzetting van de rechtsbijstand door verweerder weer mogelijk was, aldus verweerder. In dat licht is het niet onbegrijpelijk dat verweerder op verzoek van zijn cliënt zich bereid heeft verklaard de verdediging weer op te pakken. Niet is komen vast te staan dat verweerder op voorhand reeds had besloten dat hij de verdediging na het verkrijgen van het uitstel weer op zich zou nemen. De cliënt heeft bovendien een vrije advocatenkeuze.
5.8 Gezien het voorgaande acht de raad het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder de zaak van zijn cliënt weer in behandeling heeft genomen. Dat het neerleggen van de verdediging in dit geval wel tuchtrechtelijk laakbaar was, maakt dit niet anders. Bezwaaronderdeel b) is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Bij de op te leggen maatregel neemt de raad de ernst van de zaak en alle overige omstandigheden van het geval in aanmerking. Door op dermate onzorgvuldige manier de verdediging neer te leggen, heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad meent dat de maatregel van berisping in een dergelijk geval gerechtvaardigd is. Echter, nu verweerder gedurende deze klachtprocedure tot het inzicht is gekomen dat zijn handelen niet gelukkig is geweest, acht de raad de kans op recidive nihil. Daarnaast is verweerder in zijn lange loopbaan nog niet eerder met de tuchtrechter in aanraking gekomen. Gelet hierop acht de raad in deze zaak de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart bezwaaronderdeel a) gegrond;
- verklaart bezwaaronderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M. Middeldorp, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 7 december 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.