Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:207
Zaaknummer
20-253
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder zijn cliënten heeft aangezet tot onrechtmatig handelen, noch dat hij de wettelijke dagvaardingstermijn niet in acht heeft genomen, noch dat hij ten overstaan van de rechter onwaarheden heeft verkondigd. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020
in de zaak 20-253/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 3 april 2020 met kenmerk K19-106, door de raad ontvangen op 3 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De cliënten van verweerder huren elk afzonderlijk als huurders van mevrouw KW, hierna: “KW”, zijnde klagers echtgenote, een kamer in de woning gelegen te N, hierna: “de woning”. Klager en KW wonen in M.
1.2 Op het adres van de woning is in het handelsregister een onderneming ingeschreven waarvan klager middellijk eigenaar is. Per 25 juni 2002 is tussen KW als verhuurder en klager als huurder een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot “een kamer” in de woning. Klager is per 17 juni 2018 in de basisregistratie personen van de gemeente ingeschreven op het adres van de woning.
1.3 Op 30 juli 2019 heeft KW de met verweerders cliënten bestaande huurovereenkomsten opgezegd tegen 1 september 2019 wegens dringend eigen gebruik. Verweerder heeft bij brief d.d. 6 augustus 2019 aan KW kenbaar gemaakt dat de huurders niet akkoord gingen met deze opzegging. In de brief zijn tevens diverse andere kwesties benoemd en heeft verweerder KW en klager gesommeerd om niet meer onaangekondigd de woning te betreden.
1.4 Op 10 augustus 2019 heeft klager de zevende kamer in de woning in gebruik genomen door enkele meubels te plaatsen in deze kamer. Bij brief d.d. 12 augustus 2019 heeft verweerder klager gesommeerd om deze kamer te ontruimen en ontruimd te houden en om op uiterlijk 13 augustus 2019 schriftelijk aan verweerder te hebben bevestigd dat klager de woning had verlaten en ontruimd zou houden, bij gebreke waarvan een kort geding aanhangig zou worden gemaakt. Verweerder heeft in de brief van 12 augustus 2019 verwezen naar de aan de brief gehechte concept kortgedingdagvaarding en heeft aan klager verzocht om binnen twee dagen diens verhinderdata door te geven. Verder heeft verweerder klager bericht dat hij zijn cliënten had geadviseerd om de woning van nieuwe sloten te voorzien.
1.5 Op 14 augustus 2019 heeft verweerder klager en KW doen dagvaarden in kort geding.
1.6 Bij brief van 15 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.7 Op 16 augustus 2019 heeft verweerder getuigenverklaringen in het geding gebracht.
1.8 Op 16 augustus 2019 heeft de mondelinge behandeling en een descente plaatsgevonden waarbij de cliënten van verweerder, bijgestaan door verweerder, en klager en KW, bijgestaan door hun advocaat, zijn verschenen. De kantonrechter heeft ter zitting geoordeeld dat voldoende aannemelijk was geworden dat klager zich jegens verweerders cliënten intimiderend had gedragen en heeft een ordemaatregel getroffen, inhoudend een verbod aan klager en KW om de woning te betreden.
1.9 Bij kortgedingvonnis d.d. 22 augustus 2019 heeft de kantonrechter bepaald dat het klager verboden is om de woning te betreden. De tussen klager en KW gesloten huurovereenkomst werd door de kantonrechter gekwalificeerd als een schijnconstructie. De kantonrechter heeft de gevorderde ontruiming van de zevende kamer afgewezen omdat, naar het oordeel van de kantonrechter, verweerders cliënten geen hinder ondervonden van het in dat kamertje geplaatste meubilair. Klager en KW zijn veroordeeld in de proceskosten.
1.10 Verweerders cliënten hebben hun afzonderlijke kamers voorzien van nieuwe sloten. Het slot van de voordeur van de woning is niet vervangen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zijn cliënten aangezet tot het plegen van een onrechtmatige daad door hen te adviseren de woning met onmiddellijke ingang te voorzien van nieuwe sloten zodat klager, die medebewoner was, de woning niet meer kon betreden;
b) verweerder heeft klager op heel korte termijn in kort geding gedagvaard en de dagvaarding doen betekenen aan de woning aan de Stijn Buysstraat, terwijl klager was gesommeerd om die woning niet meer te betreden. Met dit alles werd beoogd dat klager niet dan wel te laat zou kennis nemen van de dagvaarding zodat hij bij verstek zou worden veroordeeld en hem de toegang tot de woning zou worden ontzegd;
c) verweerder heeft stellingen geponeerd die feitelijk onjuist zijn en verklaringen ingebracht die onjuistheden bevatten, waardoor de rechter op basis van onjuiste informatie een oordeel heeft geveld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Het was de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënten te behartigen en het was aan verweerder om in overleg met zijn cliënten de aanpak van de zaak te bepalen. Verweerder mocht daarbij afgaan op de verklaringen van zijn cliënten, dat zij door klager herhaaldelijk waren lastig gevallen. Verweerder heeft zijn cliënten op basis van de van hen verkregen informatie geadviseerd om de sloten te vervangen. Tot vervanging van het voordeurslot is het niet gekomen. Wel hebben verweerders cliënten de sloten van hun afzonderlijke kamers vervangen. Klager heeft geen recht om die kamers te betreden, terwijl de kantonrechter het klager heeft verboden om de woning te betreden, zodat niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt klager verweerder kan maken van diens advisering.
4.3 De voorzitter overweegt voorts dat een advocaat op basis van de gedragsregels voor ogen dient te houden dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een proces. Maar als het partijen niet lukt om in der minne tot overeenstemming te komen staat het een advocaat vrij om, indien dit in het belang is van zijn cliënt, de kwestie voor te leggen aan de rechter. Verweerder heeft klager en KW eerst aangeschreven en aangekondigd dat, indien de kwestie niet in der minne kon worden opgelost, een kortgeding aanhangig zou worden gemaakt. Toen klager en KW niet bereid bleken om aan de verzoeken van verweerder te voldoen, stond het verweerder vrij om in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten die gerechtelijke stappen te ondernemen die hij in het belang achtte van zijn cliënten en die naar zijn oordeel nodig waren om het ongestoord woongenot voor zijn cliënten te bewerkstelligen. Verweerder heeft de kortgedingdagvaarding met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen tijdig doen betekenen aan het GBA-adres van klager. Klager heeft de dagvaarding tijdig ontvangen en is ook ter zitting verschenen. Dat verweerder heeft getracht te bewerkstelligen dat klager bij verstek zou worden veroordeeld blijkt geenszins uit de overgelegde stukken.
4.4 Verweerder heeft betwist dat hij onwaarheden heeft verkondigd in de gerechtelijke procedure. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van de verklaringen van diens cliënten en de getuigen. De aan de klacht ten grondslag gelegde stellingen zijn onderwerp (geweest) van debat in de gerechtelijke procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om over de juistheid van de over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die namens zijn wederpartijen naar voren zijn gebracht, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer ingenomen stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. Indien klager het niet eens was met het oordeel van de voorzieningenrechter, stond het hem vrij om hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis of een bodemprocedure op te starten.
4.5 Uit de overgelegde stukken is evenmin gebleken dat verweerder klagers belangen anderszins nodeloos heeft geschaad. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.
Griffier Voorzitter