Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:206
Zaaknummer
20-252
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht als advocaat van de wederpartij afgaan op de juistheid van de mededelingen van zijn cliënt zonder nader onderzoek. Partijdige stellingname tijdens de zitting. Geen onnodig grievende uitlatingen in processtukken. Klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2020
in de zaak 20-252/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 3 april 2020 met kenmerk 2019 KNN163/1046684, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft met bijstand van mr. B een vordering tot betaling van facturen ingesteld tegen A BV. In deze procedure bij de rechtbank Rotterdam (hierna verder: de rechtbank) wordt A BV bijgestaan door verweerder.
1.2 Na tussenvonnis van 20 maart 2019 heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast. Op verzoek van klaagster is voor benoeming als deskundige de heer L of de heer W voorgesteld.
1.3 Nadat tegen de benoeming van deze twee deskundigen door verweerder namens zijn cliënte bezwaar is gemaakt, heeft klaagster bij brief van 17 juli 2019 aan de rechtbank de heer B voorgedragen als te benoemen deskundige.
1.4 Bij brief van 19 juli 2019 aan de rechtbank heeft verweerder namens A BV tegen de benoeming van de heer B als deskundige bezwaar gemaakt en in dat kader onder meer aangevoerd:
“ De door [klaagster] vervolgens voorgestelde heer [B] acht [A BV] ook niet onafhankelijk in deze. Het is in ieder geval bijzonder te noemen dat [klaagster] een “buitenlandse” weet voor te dragen. [A BV] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze persoon naar voren is gekomen uit het (persoonlijke) netwerk van [de directeur van klaagster]. Ook kan worden getwijfeld aan de deskundigheid van de heer [B], nu hij een zeer geruime periode in België werkzaam is geweest en dus niet op de hoogte is van de Nederlandse energiemarkt.”
1.5 Hierop heeft de advocaat van klaagster per e-mail van 22 juli 2019 richting de rechtbank gereageerd. Hij heeft daarin, onder meer, gemeld dat de directeur van klaagster de als deskundige voorgedragen heer B nooit heeft gesproken of heeft ontmoet, dat de ongemotiveerde insinuaties en stellingen van A BV daarover onjuist zijn en dat A BV daarmee bovendien de voortgang van de procedure bij de rechtbank onnodig frustreert.
1.6 Bij e-mail van 5 september 2019 heeft de rechtbank Rotterdam aan partijen bericht voornemens te zijn de heer B, die zich daartoe ook bereid had verklaard, als deskundige te benoemen en partijen de gelegenheid geboden om uiterlijk 12 september 2019 de rechtbank gemotiveerd te berichten over eventuele bezwaren tegen de voorgestelde benoeming als deskundige.
1.7 In zijn e-mail van 12 september 2019 aan de rechtbank heeft verweerder onder meer gesteld:
“Het voornemen van uw rechtbank om de heer [B] als deskundige te benoemen stuit op bezwaren aan de zijde van [A BV]. Het staat vast dat de heer [B] en de uiteindelijke bestuurder van klaagster een jarenlange zakelijke relatie kennen. De onafhankelijkheid van de heer [B] is daarmee in het geding. In ieder geval is er de schijn van partijdigheid.(…)
[A BV] vindt dan ook dat niet moet worden overgegaan tot benoeming van de heer [B] als deskundige. [A BV] herhaalt nog eens het inschakelen van een deskundige van Tennet, bij uitstek de landelijke partij die deskundigheid heeft in deze materie”
1.8 Bij e-mail van 18 september 2019 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat is besloten om een andere deskundige te benoemen en in dat kader al contact is gelegd met Tennet.
1.9 Op 3 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met de feiten per e-mail van 12 september 2019 aan de rechtbank te berichten dat vast stond dat de heer B en de directeur van klaagster een jarenlange zakelijke relatie met elkaar hadden, waardoor de rechtbank de juistheid van de namens klaagster gedane mededeling dat die relatie er niet is geweest in twijfel heeft getrokken, waardoor de rechtbank is misleid en klaagster in haar procespositie is geschaad;
b) in de fase van het benoemen van een deskundige de zaak tevens onnodig te vertragen, wat schadelijk voor de belangen van klaagster was;
c) zich onnodig grievend uit te laten jegens klaagster, namelijk:
sub (1) door zich in zijn reactie van 24 december 2019 bij de deken tegen de ingediende klacht onnodig grievend jegens klaagster uit te laten door te stellen dat klaagster incorrect en onbetrouwbaar zou zijn, en
sub (2) door in de kortgedingdagvaarding van 8 januari 2020 voor de rechtbank in een andere procedure namens zijn cliënte te stellen: “Het toont in ieder geval aan dat [de directeur van klaagster] vaker het recht in eigen hand tracht te nemen en dat is ook hier aan de orde”.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het gemotiveerde verweer van verweerder ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder afgaan op de mededeling van zijn cliënte dat er een jarenlange zakelijke relatie tussen de directeur van klaagster en de door klaagster voorgedragen deskundige, de heer B, had bestaan en op basis van dat standpunt bezwaar tegen diens benoeming als deskundige te maken. Zijn cliënte heeft zelf onderzoek gedaan en zijn vermoedens over het bestaan van die zakelijke relatie tussen klaagster en de heer B vanuit de relevante zakelijke markt bevestigd gekregen en die informatie met verweerder gedeeld. Niet is gesteld of gebleken dat er toen redenen waren voor verweerder om aan de juistheid van die mededeling van zijn cliënte te twijfelen en daar meer onderzoek naar te doen. Het voorgaande betekent dan ook dat van klachtwaardig spreken van onwaarheid door verweerder namens zijn cliënte jegens de rechtbank en misleiding, zoals hem in klachtonderdeel a) wordt verweten, geen sprake is geweest.
4.4 Als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte diende verweerder naar het oordeel van de voorzitter de standpunten in zijn correspondentie met de rechtbank in te nemen over de te benoemen deskundige zoals door hem gedaan. Daarbij is niet gebleken dat verweerder met dat handelen de benoemingsprocedure van de deskundige onnodig heeft vertraagd en/of de belangen van klaagster op andere wijze heeft geschaad. De rechtbank heeft vervolgens op basis van de door beide partijen ingenomen standpunten geoordeeld dat de door klaagster voorgedragen personen werden gepasseerd en een andere deskundige benaderd zou worden. Niet valt in te zien in welke zin daarvan aan verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
4.5 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld, zodat de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 Met de door verweerder gekozen woordkeus in zijn verweer in de tuchtprocedure bij de deken en in zijn kortgedingdagvaarding, zoals verwoord door klaagster, heeft hij zich naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten. Het stond verweerder vrij om in de tuchtprocedure het verweer te voeren zoals door hem gedaan, terwijl hij in de dagvaarding in het kader van de belangenbehartiging het standpunt van zijn cliënte mocht en als partijdige belangenbehartiger ook moest innemen. Anders dan klaagster stelt heeft verweerder daarbij met zijn bewoordingen niet de grenzen van het betamelijke overschreden.
4.7 Dit betekent dat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klaagster geen sprake is, zodat klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2020.
griffier voorzitter