Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:187

Zaaknummer

19-613/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt en is daardoor tekort geschoten in de belangenbehartiging van klagers. Zij heeft nagelaten schadebeperkende maatregelen te treffen in een zaak betreffende ontslag op staande voet. Kernwaarde deskundigheid geschonden. Berisping. Klagers niet-ontvankelijk in overige klachten.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 november 2020 in de zaak 19-613/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

en

 

klaagster

gemachtigde: [klager]

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 augustus 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 5 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/57 cij/dh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 oktober 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

Arbeidsrechtelijk geschil

2.2    Klager heeft op 25 april 2013 een werkneemster van klaagster mondeling op staande voet ontslagen.

2.3    Bij aangetekende brief van 15 juli 2013 is namens de werkneemster de nietigheid dan wel de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.

2.4    Op 29 augustus 2013 heeft klager per e-mail afwijzend gereageerd op de brief van de werkneemster.

2.5    Op 7 april 2015 heeft de werkneemster klagers gedagvaard. Verweerster heeft klagers bijgestaan in de daaropvolgende procedure bij de kantonrechter.

2.6    Op 24 september 2015 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij verweerster aanwezig was.

2.7    Bij vonnis van de kantonrechter van 27 november 2015 is beslist dat het ontslag op staande voet van de werkneemster geen stand kan houden en daardoor nietig is en dat de tussen klagers en de werkneemster bestaande arbeidsovereenkomst voortduurt. Klagers zijn in de proceskosten veroordeeld.

Letselschade

2.8    Op 12 januari 2011 heeft de echtgenote van klager een auto-ongeval gehad.

2.9    De echtgenote van klager werd in het daaropvolgende juridisch geschil met de verzekeraar bijgestaan door een advocaat.

2.10    Op enig moment heeft klager, kennelijk namens zijn echtgenote, contact met verweerster gezocht en erop aangedrongen dat zij de verjaring van de vordering van zijn echtgenote zou stuiten.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft de belangen van klagers niet deugdelijk behartigd. 

3.2    Met betrekking tot het arbeidsrechtelijke geschil stellen klagers dat verweerster in strijd met de waarheid heeft gesteld dat klager de aangetekende brieven die hij naar de werkneemster had gestuurd niet aan verweerster zou hebben overhandigd. Ook was het volgens klagers nagenoeg onmogelijk om in contact te komen met verweerster.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klagers met betrekking tot het arbeidsrechtelijke geschil niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de klacht na verloop van meer dan drie jaren is ingediend. Verweerster is van mening dat de termijn is gaan lopen in mei 2015, het moment waarop zij de conclusie van antwoord naar klager heeft verzonden. Klager had verweerster toen kunnen aanspreken op het niet in het geding brengen van de ontslagbrieven.

4.2    Verweerster stelt subsidiair dat zij de dagvaarding zonder producties van klager heeft ontvangen. Ondanks dat verweerster meerdere malen om de volledige stukken heeft gevraagd, heeft zij die niet van klager ontvangen. Verweerster stelt dat de aangetekende brieven van klager aan de werkneemster, de ontslagbrieven en het bewijs van aangetekende verzending niet boven tafel zijn gekomen. Klager beweert dat die brieven er zijn, maar verweerster heeft die nimmer van hem ontvangen. Verweerster stelt dat zij de belangen van klagers naar behoren heeft behartigd.

4.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerster. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Arbeidsrechtelijk geschil

5.2    Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat door klagers te laat een klacht is ingediend. De raad passeert dit verweer. Anders dan verweerster ziet de raad de door haar aan klager verstuurde conclusie van antwoord niet als het moment waarop de termijn is gestart. Voldoende aannemelijk is dat klagers eerst door kennisneming van het vonnis van de kantonrechter van 27 november 2015 op de hoogte raakten van (de consequenties van) het nalaten door verweerster de brieven in het geding te brengen. In elk geval heeft verweerster klagers op 24 september 2015 nog vertegenwoordigd tijdens de comparitie van partijen en ook op dat moment zijn de (ontbrekende) ontslagbrieven aan de orde geweest. Toen hadden de stukken nog kunnen worden aangevuld en is dat niet gebeurd. De raad is dan ook van oordeel dat klagers tijdig een klacht hebben ingediend en daarom ontvankelijk zijn in hun klacht.

5.3    De raad overweegt dat de zaak van klager een buitengewoon lastig arbeidsrechtelijk geschil betrof. Klager had op 25 april 2013 een werkneemster op staande voet ontslagen en, niettegenstaande de beweringen van klagers dat er schriftelijke vastleggingen van dat ontslag zouden bestaan, is dat, ook in de onderhavige procedure, niet gebleken. Klagers stellen dat verweerster in strijd met de waarheid heeft gesteld dat klager de aangetekende brieven die hij naar de werkneemster had gestuurd niet aan verweerster zou hebben overhandigd. De raad kan op grond van het dossier de juistheid van deze stelling niet vaststellen. Dat verweerster in strijd met de waarheid hierover heeft verklaard is dan ook niet gebleken.

5.4    Vaststaat dat klagers zich bijna twee jaar na het ontslag tot verweerster hebben gewend. Gelet op het feit dat het aan klagers als werkgever is om te bewijzen dat bij het ontslag een dringende reden is meegedeeld en dat de gemelde dringende reden ook daadwerkelijk een ontslag op staande voet rechtvaardigt, was het vrijwel onmogelijk om het ontslag voor klagers nog “te redden”.

5.5    Verweerster heeft evenwel de opdracht aanvaard en dient die opdracht uit te voeren op een manier zoals dat een redelijk handelend en bekwaam advocaat betaamt. Daarvan is de raad niet gebleken. Van een schriftelijke opdrachtbevestiging van verweerster, inhoudende onder andere de stukken die zij reeds in bezit had respectievelijk die zij van klager wilde ontvangen en de inschatting van de kans van slagen van de zaak, is niet gebleken. Verweerster is in zoverre tekort geschoten. De verplichting tot het verzorgen van een duidelijke opdrachtbevestiging rust immers op de advocaat.

5.6    Verder is het de raad onduidelijk waarom verweerster geen poging heeft gedaan de (forse) financiële schade voor klagers te beperken. Het is de raad op geen enkele wijze gebleken dat verweerster de mogelijkheid van het indienen van een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft bezien of met klagers heeft besproken. De enkele mededeling van verweerster ter zitting van de raad dat dit mondeling was besproken en door klagers was afgewezen, hetgeen zij betwisten, is onvoldoende. Wellicht dat het niet benutten van deze schadebeperkingsmogelijkheid (mede) het gevolg is geweest van het feit dat verweerster niet arbeidsrechtelijk gespecialiseerd was, zoals zij zelf erkent en onderkent getuige haar mededeling ter zitting dat zij dit soort zaken niet meer aanneemt. De raad is van oordeel dat verweerster door dit nalaten ernstig tekort is geschoten in haar dienstverlening aan klagers.

5.7    De raad concludeert dan ook dat verweerster tekort is geschoten in de belangenbehartiging van klagers in het arbeidsrechtelijk geschil. De klacht wordt daarom (in zoverre) gegrond verklaard.

Letselschade

5.8    De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Allereerst moet daarom de vraag worden beantwoord of klagers voldoende belang hebben bij hun klacht over de belangenbehartiging van verweerster met betrekking tot de letselschadezaak.

5.9    Vaststaat dat de vrouw van klager een ongeval heeft gehad met letselschade tot gevolg. De letselschadezaak is daarmee een zaak van de vrouw van klager, niet van klagers. Klagers hebben dan ook geen rechtstreeks belang bij deze klacht. De raad zal klagers daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt en is daardoor tekort geschoten in de belangenbehartiging van klagers. Zij heeft nagelaten schadebeperkende maatregelen te treffen in een zaak betreffende ontslag op staande voet, met forse financiële gevolgen voor klagers. De kernwaarde deskundigheid is door verweerster geschonden. 

6.2    Gelet op de ernst van de gedragingen en de financiële gevolgen voor klagers acht de raad de maatregel van berisping passend en nodig. 

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klagers niet-ontvankelijk voor zover de klacht ziet op de letselschadezaak;

- verklaart de klacht gegrond voor zover deze ziet op het arbeidsrechtelijk geschil;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.