Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:237
Zaaknummer
20-244
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij niet inhoudelijk heeft gereageerd op klagers verzoek om rechtsbijstand, noch op diens klachtbrief. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2020
in de zaak 20-244/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 51/19/077 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 augustus 2020. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is, als aangekondigd bij e-mail d.d. 20 juli 2020, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is door de Woningcorporatie W (hierna: “W”) gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter. W heeft de tijdelijke ontruiming van de woning gevorderd teneinde haar in staat te stellen de woning te reinigen. Klager wenste in deze procedure verweer te voeren en heeft zich gewend tot de deken omdat hij geen advocaat kon vinden die hem wilde bijstaan. Aan de in artikel 13 Advocatenwet genoemde criteria was niet voldaan, zodat de deken geen advocaat kon aanwijzen. Wel heeft de deken een aantal advocaten gesuggereerd, waaronder verweerder.
2.3 Klager heeft zelf, zonder de bijstand van een advocaat, verweer gevoerd in de procedure bij de kantonrechter. Bij vonnis d.d. 27 augustus 2019 heeft de kantonrechter de vordering tot tijdelijke ontruiming toegewezen.
2.4 Klager heeft zich vervolgens gewend tot verweerders kantoor, omdat hij hoger beroep wilde aantekenen tegen het vonnis van de kantonrechter. Op 29 augustus 2019 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerders kantoor, waarbij klager is te woord gestaan door een secretaresse, die klager heeft verzocht om het vonnis toe te sturen.
2.5 Op 3 september 2019 heeft een secretaresse van verweerders kantoor klager gebeld, waarbij zij klager nogmaals heeft verzocht om het vonnis toe te sturen. Klager heeft het vonnis vervolgens op 5 september 2019 aan verweerders kantoor toegestuurd. Op 6 september 2019 heeft klager wederom telefonisch contact opgenomen met verweerders kantoor, waarbij aan klager is bevestigd dat het vonnis was ontvangen.
2.6 Op 9 september 2019 is het vonnis aan klager betekend, met de mededeling dat hij zijn woning vanaf 12 september 2019 niet meer zou kunnen betreden. Op 9, 10 en 23 september 2019 heeft klager opnieuw gebeld naar verweerders kantoor. Verweerder was niet aanwezig, maar de secretaresse zou hem vragen om klager terug te bellen, hetgeen niet is gebeurd.
2.7 Bij brief d.d. 1 oktober 2019 heeft klager zich bij verweerders kantoor beklaagd over het uitblijven van inhoudelijk contact tussen klager en verweerder. Klager heeft in de brief van 1 oktober 2019 aan verweerder kenbaar gemaakt dat het vonnis inmiddels was geëxecuteerd en heeft verweerder verzocht om binnen twee weken te reageren. Verweerder heeft niet op de brief gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft niet inhoudelijk gereageerd op klagers verzoek om rechtsbijstand. Op de daarop door klager bij verweerders kantoor ingediende klacht is evenmin gereageerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat klager contact heeft gezocht met verweerders kantoor met het verzoek om rechtsbijstand van verweerder in een huurkwestie. Klager is vervolgens op 29 augustus en 3 september 2019 door verweerders kantoor verzocht om het vonnis toe te sturen.
5.2 Klager heeft een gedetailleerde weergave gegeven met de exacte tijdstippen van de contacten die tussen hem en verweerders kantoor hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft die weergave weliswaar in zijn e-mail aan de deken d.d. 14 november 2019 ten dele weersproken, maar klager heeft ter zitting van de raad opnieuw gedetailleerd uiteengezet welke contacten er tussen hem en verweerders kantoor zijn geweest, terwijl verweerder, die niet ter zitting van de raad is verschenen, die stellingen niet heeft weersproken. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat bij de beoordeling van de klacht moet worden uitgegaan van de door klager gestelde feiten.
5.3 Uit de door klager gegeven gedetailleerde weergave van de contactmomenten blijkt dat klager veelvuldig contact heeft gezocht met verweerders kantoor en dat hem meerdere malen is toegezegd dat verweerder hem zou terugbellen. Klager heeft echter niets van verweerder vernomen. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat zijn kantoorgenoot klager op 10 september 2019 heeft geprobeerd te bellen, maar dat klager toen de telefoon niet opnam. Klager heeft die stelling echter betwist, terwijl van die contactpoging van de zijde van verweerders kantoor ook niet uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt.
5.4 De raad overweegt dat een justitiabele - nadat deze zich voor rechtsbijstand met een advocatenkantoor in verbinding heeft gesteld, door dat kantoor is verzocht om stukken toe te sturen en die stukken vervolgens ook heeft toegestuurd- mag verwachten dat hij een inhoudelijke reactie krijgt op zijn verzoek tot rechtsbijstand. Van een dergelijke inhoudelijke reactie van de zijde van verweerder is naar het oordeel van de raad echter niet gebleken. Toen klager zich bij brief d.d. 1 oktober 2019 over de gang van zaken bij verweerder beklaagde bleef eveneens een reactie uit.
5.5 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij niet inhoudelijk heeft gereageerd op klagers verzoek om rechtsbijstand, noch op diens klachtbrief. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.
Griffier Voorzitter