Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:281

Zaaknummer

20-432/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij van ingediende processtukken niet gelijktijdig afschrift heeft doen toekomen aan de advocaat van de wederpartij. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 december 2020

in de zaak 20-432/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 30 september 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 11 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk mb/re/19-403/1013422 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerder van 20 oktober 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.

2.3    De ex-echtgenote van klager wordt in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerder.

2.4    Op 22 november 2017 heeft verweerder voor zijn cliënte een verweerschrift ingediend. Op 5 december 2017 heeft de advocaat van klager verweerder bericht dat productie 2 bij het verweerschrift ontbreekt en heeft zij hem verzocht deze alsnog aan haar toe te sturen. Op diezelfde dag heeft de advocaat ook de rechtbank verzocht productie 2 bij het verweerschrift aan haar toe te sturen. Verweerder heeft niet op het verzoek van de advocaat van klager gereageerd.

2.5    Op de roldatum van 26 september 2018 heeft verweerder middels een B4-formulier ‘Uitstelverzoek rolhandeling’ een uitstelverzoek bij de rechtbank ingediend, met de volgende toelichting:

“Na overleg tussen de advocaten van partijen verzoekt eiser met consent van partijen nog een uitstel van twee weken. Partijen zullen in die periode ook overleggen over welke stukken of reacties nog noodzakelijk zijn (...) De procedure is door de eerder teruggedraaide akte er niet overzichtelijker op geworden, vandaar het gezame[n]lijk verzoek.”

2.6    In reactie op voornoemd B4-formulier heeft de advocaat van klager diezelfde dag een B16-formulier ‘Niet geregeld verzoek’ ingediend, met daarin onder meer het volgende:

“Voor zover vereist is hiermee namens gedaagde, de man, ingestemd voor maximaal 2 weken. Het door eiser in het uitstelverzoek genoemde overleg met betrekking tot evt. stukken of reacties is mij niets bekend, hier heeft eiser derhalve niet mee ingestemd (...).”

2.7    Op 27 februari 2019 heeft verweerder een dagvaarding in hoger beroep aan klager laten betekenen tegen de roldatum van 28 mei 2019 inzake de procedure ten aanzien van de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden.

2.8    Op 7 maart 2019 heeft verweerder stukken bij de rechtbank ingediend ten behoeve van de zitting op 15 maart 2019 inzake de echtscheiding.

2.9    Ter zitting op 15 maart 2019 is gebleken dat verweerder de stukken van 7 maart 2019 niet aan de advocaat van klager heeft toegestuurd. In de door de griffier op 15 maart 2019 bijgehouden zittingsaantekeningen staat dat verweerder in reactie op de vaststelling door de rechter dat er vonnis was gewezen inzake de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden ter zitting heeft gezegd:

“Hoger beroep ingesteld. Dat loopt nog. Ligt eraan wat er aan verrekening uitkomt. Nog niet in kracht van gewijsde.”

2.10    De dagvaarding in hoger beroep inzake de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden is niet bij het hof aangebracht.

2.11    Op 24 september 2019 heeft de advocaat van klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Ik zag in het roljournaal dat de rechtbank op 18 september jl. van uw hand stukken heeft ontvangen. Ik heb hiervan geen kopie ontvangen. Ik verzoek u deze per omgaande aam te doen toekomen.”

2.12    Verweerder heeft diezelfde dag geantwoord:

“Dank u voor de reminder. Ik zal dat morgen doen.”

2.13    Op 30 september 2019 heeft de advocaat van klager aan de rechtbank laten weten geen kopie van klagers stukken van 18 september 2019 te hebben ontvangen en de rechtbank verzocht deze stukken aan haar toe te sturen.

2.14    Op 1 oktober 2019 heeft verweerder de stukken van 18 september 2019 aan de advocaat van klager toegestuurd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de rechtbank ten onrechte bericht dat er sprake is van een gezamenlijk uitstelverzoek;

b)    verweerder heeft productie 2 bij het verweerschrift niet meegestuurd en aan het verzoek van de advocaat van klager om dit alsnog te doen geen gehoor gegeven;

c)    verweerder heeft tot tweemaal toe stukken bij de rechtbank ingediend zonder een kopie aan de wederpartij te zenden;

d)    verweerder heeft de rechtbank misleid met de mededeling dat hoger beroep was ingesteld terwijl dat niet het geval was;

e)    verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten door klager een dwangstoornis toe te schrijven.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klager klaagt dat verweerder ten onrechte aan de rechtbank heeft gemeld dat partijen gezamenlijk een uitstelverzoek doen, terwijl het geen gezamenlijk verzoek betrof. De raad overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat dat de advocaat van klager op verzoek van verweerder heeft ingestemd met het uitstelverzoek van verweerder. Verweerder heeft het verzoek vervolgens ingediend middels het B4-formulier met de toelichting zoals weergegeven onder 2.5. Verweerder heeft de toelichting weliswaar niet geheel nauwkeurig geformuleerd door - ook - te reppen over een gezamenlijk verzoek, maar dit is in de omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet is gebleken dat verweerder bewust de rechter onjuist heeft willen informeren om de procedure te vertragen, zoals klager stelt. Of het verzoek door partijen gezamenlijk of door een der partijen met instemming van de andere partij  is gedaan, heeft voor partijen geen gevolgen.  Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.2    Klager verwijt verweerder dat hij productie 2 bij het verweerschrift niet heeft meegestuurd en aan het verzoek van klager om deze productie alsnog toe te sturen geen gehoor heeft gegeven. Vaststaat dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de advocaat van klager om productie 2 te ontvangen.

5.3    Verweerder heeft in deze klachtprocedure toegelicht dat productie 2 niet is meegestuurd omdat die productie nooit bestaan heeft. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om deze toelichting al direct na het verzoek aan klager mee te delen. Door dit na te laten heeft verweerder onnodig onrust veroorzaakt bij klager. Het is immers de taak van een advocaat om escalatie, bij uitstek in een dergelijke familierechtelijke procedure, waar mogelijk te voorkomen. Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.4    Klager verwijt verweerder dat hij tot tweemaal toe stukken bij de rechtbank heeft ingediend zonder een kopie aan de wederpartij te zenden. Ingevolge Gedragsregel 21 lid 1 is een advocaat gehouden om van - onder meer - door hem ingediende processtukken gelijktijdig afschrift te doen toekomen aan de advocaat van de wederpartij. Ook uit het procesreglement volgt dat van alle berichten tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij moet worden gezonden.

5.5    Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder zowel voor wat betreft de stukken van 7 maart 2019 als de stukken van 18 september 2019 niet aan deze verplichting heeft voldaan. Bovendien heeft verweerder ten aanzien van laatstgenoemde stukken ook na een verzoek daartoe de stukken niet onmiddellijk aan de advocaat van klager doorgestuurd.

5.6    Anders dan verweerder stelt, heeft niet alleen de advocaat van klager maar ook klager zelf een belang bij deze klacht. Door de stukken niet direct toe te sturen heeft klager onnodig juridische kosten moeten maken doordat zijn advocaat er achteraan moest. Verder is het in het belang van klager om tijdig processtukken en andere berichten van een wederpartij te ontvangen en zodoende op de hoogte te zijn van de voortgang van zijn procedure.

5.7    Gezien het voorgaande is ook dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel d)

5.8    Klager stelt dat verweerder de rechtbank heeft misleid met de mededeling dat hoger beroep was ingesteld terwijl dat niet het geval was. Op 27 februari 2019 heeft verweerder voor zijn cliënt de appeldagvaarding uitgebracht. Zijn uitspraak tijdens de zitting op 15 maart 2019, dat hoger beroep was ingesteld, was in dat licht niet onjuist dan wel misleidend. Het is gebruikelijk om na het uitbrengen van de appeldagvaarding dergelijke bewoordingen te gebruiken. Het feit dat het hoger beroep uiteindelijk niet bij het hof is aangebracht maakt het voorgaande niet anders. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.9    Klager stelt dat verweerder zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. Ter onderbouwing daarvan heeft klager ter zitting een deel van een door verweerder opgesteld verweerschrift overgelegd en een deel van een door verweerder opgestelde akte indiening producties. In beide stukken staat dat gesteld dat indien klager lijdt aan een stoornis, hij een uitkering zou moeten aanvragen. Verweerder heeft op deze stukken niet kunnen reageren. De raad gaat er desalniettemin op in.

5.10    De raad stelt ten aanzien van dit klachtonderdeel voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid vindt haar begrenzing, onder meer, in de plicht van de advocaat om zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij. In een heftige strijd tussen echtgenoten, zoals in het onderhavige geval, past het de advocaat terughoudend te zijn bij de formulering van de standpunten van de partij en zo onnodige polarisatie of escalatie te voorkomen.

5.11    De raad is van oordeel dat de hiervoor onder 5.9 geciteerde uitlatingen van verweerder in het processtuk niet de schoonheidsprijs verdienen. Het had verweerder gesierd om, gezien de verhouding tussen de echtgenoten, niet onnodig olie op het vuur te gooien. Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de raad echter niet onnodig grievend of kwetsend. De inhoud van het processtuk valt binnen de grenzen van de vrijheid die verweerder als advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt, gemeten naar de hiervoor onder 5.10 vermelde maatstaf, toekomt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft zich jegens klager niet gedragen zoals het een advocaat betaamt. Gelet op de ernst van de gedraging en alle overige omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond;

-    verklaart a), d) en e) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 7 december 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.