Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:211

Zaaknummer

20-315

Inhoudsindicatie

Klaagster klaagt over diverse aspecten van de dienstverlening door verweerster. Dat verweerster onvoldoende deskundig was heeft klaagster niet onderbouwd. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad wel zorgvuldig gehandeld toen er naar haar mening sprake was van een vertrouwensbreuk en zij daarom de belangen van klaagster niet langer kon behartigen. Wel gegrond is het verwijt dat klaagster geen opdrachtbevestiging heeft ontvangen en dat verweerster klaagster niet tussentijds heeft geïnformeerd over het door haar gewerkte aantal uren. Dit had wel op haar weg gelegen alleen al vanwege het feit dat het verweerster duidelijk moet zijn geweest dat de kans dat klaagsters toevoeging zou worden ingetrokken reëel was. Dat klaagster bij de mondelinge behandeling werd bijgestaan door de kantoorgenoot/dochter van verweerster die van meet af aan bij de behandeling van de zaak van klaagster was betrokken, is naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk vergrijp. De raad legt de maatregel van een waarschuwing op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2020

in de zaak 20-315/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 mei 2019 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 april 2020 met kenmerk Z 909760 HH/SD, door de raad ontvangen op 28 april 2020, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2020 in aanwezigheid van klaagster en verweerster vergezeld van mr. V. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is gescheiden. In 2016 heeft zij verweerster verzocht haar bij te staan in het hoger beroep in een alimentatieprocedure. Het hoger beroep werd ingesteld door de voorganger van verweerster. Deze formuleerde ook de grieven.

2.3    Op 20 oktober 2016 heeft verweerster de opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft een (voorlopige) toevoeging in deze zaak afgegeven.

2.4    De mondelinge behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vond plaats op 6 april 2017. Klaagster werd op die zitting bijgestaan door mr. V., kantoorgenoot/dochter van verweerster. Op 25 april 2017 en 13 juni 2017 heeft het hof een tussenbeslissing gegeven. Op 17 mei 2018 volgde de eindbeschikking. Gezien de uitspraak is de toevoeging ingetrokken. De grosse van de beslissing van 17 mei 2018 is op verzoek van klaagster aan haar afgegeven. Klaagster heeft een deurwaarder opdracht gegeven de grosse ten uitvoer te leggen.

2.5    Bij e-mail van 2 augustus 2018 heeft verweerster klaagster onder meer bericht:

“helaas moet ik concluderen dat vertrouwen over en weer ontbreekt. Ik zal dan ook niet verder uw belangen kunnen behartigen voor wat betreft nakoming beschikking….”.

2.6    Bij factuur van 10 april 2019 heeft verweerster haar werkzaamheden in de periode 19 oktober 2016 tot en met 15 juni 2018 bij klaagster gedeclareerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    onvoldoende deskundigheid heeft getoond bij de problemen die er waren bij de splitsing van de lijfrente, de pensioenvereffening, de inruilwaarde van de auto en de kosten van het gezamenlijk bezit;

b)    klaagster aangaf dat zij zelf een deurwaarder diende in te schakelen om de beslissing van 17 mei 2018 ten uitvoer te laten leggen;

c)    haar werkzaamheden beëindigde nadat klaagster te kennen had gegeven haar advies om een aanbod van de wederpartij te accepteren, niet te willen opvolgen;

d)    de opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd noch afspraken omtrent uurtarief, urenspecificaties en declaraties;

e)    ondanks meerdere verzoeken geen tussentijdse opgave heeft gedaan van de gemaakte uren en de verschuldigde kosten;

f)    het voorstel tot afkoop van de alimentatie dat de wederpartij drie maanden na de beslissing van het hof deed, niet aan klaagster te sturen en uiteindelijk haar telefonisch te adviseren met dit aanbod akkoord te gaan;

g)    zonder overleg met klaagster zich bij de behandeling bij het hof te laten vervangen door haar kantoorgenoot/dochter.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een appelprocedure waarin de voorgaande advocaat het hoger beroep heeft ingesteld en de grieven heeft geformuleerd. Bij het intakegesprek heeft verweerster klaagster erop gewezen dat zij de stellingen in het appelschrift over de lijfrente en de waarde van de auto diende te onderbouwen met bescheiden. Dat heeft klaagster niet gedaan zodat het hof aan die stellingen voorbij ging. Wat de pensioenvereffening betreft gaat verweerster er vanuit dat haar cliënten dat zelf regelen.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Op 18 mei 2018 heeft verweerster de beschikking van hof van de dag tevoren aan klaagster toegezonden vergezeld van een berekening van het bedrag dat de wederpartij op grond van die beschikking diende te voldoen. Verweerster verzocht klaagster de berekening te controleren waarna verweerster de wederpartij zou kunnen aanschrijven tot betaling. Maar klaagster berichtte verweerster op 21 mei 2018 dat zij zelf een deurwaarder had ingeschakeld en enige tijd later dat zij een voorstel had gedaan aan de wederpartij.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Bij e-mail van 2 augustus 2018 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat het vertrouwen over en weer ontbrak en dat zij de belangen van klaagster dan ook niet verder kon behartigen.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerster heeft de opdracht van klaagster bevestigt bij brief van 20 oktober 2016. Deze brief is later aan klaagster overhandigd. In de brief is een uurtarief vastgelegd. Ook is informatie opgenomen over de mogelijkheid dat de toevoeging zou worden ingetrokken.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Er zijn geen tussentijdse urenspecificaties aan klaagster verstrekt. Dat doet verweerster alleen in betalende zaken. Klaagster heeft er nimmer om gevraagd. Per abuis heeft verweerster bij de factuur van 10 april 2019 geen urenspecificatie gevoegd. Klaagster had daarom kunnen vragen.

Ad klachtonderdeel f)

4.6    Verweerster heeft klaagster niet onder druk gezet om een voorstel van de wederpartij tot afkoop van de alimentatieverplichting, te accepteren. Zij heeft klaagster wel diverse malen gewezen dat het raadzaam was een dergelijke afspraak te maken gezien de leeftijd van de wederpartij.

Ad klachtonderdeel g)

4.7    Vanaf het begin heeft verweerster aangegeven dat haar kantoorgenoot/dochter klaagster bij een mondelinge behandeling zou bijstaan. Dit is ook nog telefonisch aan klaagster doorgegeven voorafgaand aan de behandeling op 6 april 2017.

 

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster klaagt over diverse aspecten van de dienstverlening door verweerster. De raad dient te toetsen of die dienstverlening voldoet aan de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klaagster is van mening dat verweerster onvoldoende deskundigheid heeft getoond bij de behandeling in hoger beroep van de kwesties rond het pensioen en de inruilwaarde van de auto. Verweerster heeft gesteld dat zij klaagster gevraagd heeft de grieven, die zij niet zelf had geformuleerd maar haar voorganger, op die punten nader te onderbouwen met bescheiden. Klaagster heeft dat volgens verweerster nagelaten. Klaagster heeft dat niet betwist en haar klacht op dit punt niet verder onderbouwd. De raad beoordeeld dit onderdeel van de klacht als ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerster heeft betwist dat zij klaagster verzocht heeft zelf contact op te nemen met een deurwaarder om de beslissing van 17 mei 2018 ten uitvoer te leggen. Zij wenste eerst de wederpartij aanschrijven met het verzoek om in der minne te voldoen aan die beslissing. Klaagster bleek toen al contact met een deurwaarder te hebben opgenomen. Naar het oordeel van de raad is de door verweerster voorgestane aanpak gebruikelijk en niet in strijd met de zorgvuldigheid die zij behoort te betrachten. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Verweerster heeft in augustus 2018 te kennen gegeven dat er naar haar mening sprake was van een vertrouwensbreuk en zij daarom de belangen van klaagster niet langer kon behartigen. In het algemeen staat het een advocaat vrij te besluiten zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen (procedurele) schade ondervindt. De raad oordeelt dat verweerster op correcte en zorgvuldige wijze haar werkzaamheden voor klaagster heeft beëindigd. Dit onderdeel van de klacht is dus eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel d) en e)

5.5    Deze beide onderdelen van de klacht acht de raad gegrond. Klaagster stelt dat zij geen opdrachtbevestiging heeft ontvangen. Verweerster betwist dat en heeft een brief overgelegd gedateerd 20 oktober 2016 waarin zij de opdracht bevestigt en onder meer haar uurtarief noemt. Deze brief zou aan klaagster ter hand zijn gesteld. Gezien het feit dat klaagster vast houdt aan haar stelling dat zij de brief nooit heeft ontvangen ligt het bewijsrisico bij verweerster. Die heeft niet kunnen aantonen dat klaagster de brief heeft ontvangen. De raad gaat er dan ook vanuit dat klaagster ook niet op de hoogte was van verweersters uurtarief. Daarnaast staat vast dat verweerster klaagster niet tussentijds heeft geïnformeerd over het door haar gewerkte aantal uren. Dit had wel op haar weg gelegen alleen al vanwege het feit dat het verweerster duidelijk moet zijn geweest dat de kans dat de toevoeging zou worden ingetrokken reëel was.

Ad klachtonderdeel f)

5.6    Klaagster heeft niet onderbouwd op welke wijze verweerster haar onder druk heeft gezet een aanbod van de wederpartij te accepteren. Voor zover klaagster hierbij doelt op de adviezen die verweerster op dit punt heeft gegeven, geldt dat verweerster gehouden is om naar beste weten en kunnen over dit soort zaken te adviseren. Dat is iets anders dan onder druk zetten. Per slot van rekening stond het klaagster vrij om het advies niet op te volgen. Dat dat leidt tot een vertrouwensbreuk is dan niet onwaarschijnlijk (zie klachtonderdeel c). Dit onderdeel van de klacht beoordeelt de raad als ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.7    Het feit dat klaagster bij de mondelinge behandeling werd bijgestaan door de kantoorgenoot/dochter van verweerster is naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk vergrijp. Onbetwist staat vast dat deze kantoorgenoot van meet af aan bij de behandeling van de zaak van klaagster was betrokken. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt dat zij op enigerlei wijze in haar belangen is geschaad doordat de kantoorgenoot haar bij de behandeling bijstond. Bovendien heeft toentertijd zich niet beklaagd over de gang van zaken. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat de onderdelen d) en e) van de klacht gegrond zijn. De overige onderdelen zijn ongegrond. Omdat het van het grootste belang is dat cliënten bij de aanvang van de dienstverlening door een advocaat een correcte en volledige schriftelijke bevestiging ontvangen van de door hen verstrekte opdracht en dat in deze zaak niet is komen vast te staan dat klaagster een dergelijke bevestiging heeft ontvangen, legt de raad een maatregel op. Ook het feit dat verweerster klaagster niet tussentijds heeft geïnformeerd over het aantal door haar gewerkte uren terwijl intrekking van de toevoeging reëel was, speelt daarbij mee. Een en ander nog los van het feit dat de raad meent dat de communicatie tussen klaagster en verweerster niet altijd even helder was en de nazorg van verweerster wel erg mager was. De raad legt daarom de maatregel van een waarschuwing op.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummer 20-315.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen d) en e) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a), b), c), f) g) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober.

    

Griffier                                                                           Voorzitter