Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:192

Zaaknummer

19-275/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een stuk van de hand van klager zonder het te redigeren in een procedure overgelegd. Dit is onzorgvuldig. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 december 2020 in de zaak 19-275/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

gemachtigde: mr. I.F. Schouwink

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 28 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 19 april 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K069 2018 ar/smo van de deken ontvangen.

1.3    De behandeling van de klachtzaak stond gepland op 12 oktober 2020 te 14.40 uur. Op 12 oktober 2020 om 13.54 uur heeft de gemachtigde van verweerder een voicemailbericht ingesproken bij de raad. Diezelfde dag om 13.56 uur heeft de gemachtigde van verzoeker in een e-mailbericht aan de raad het volgende geschreven:

“Vanmiddag vindt de behandeling plaats van deze zaak. Client meldt mij net dat hij in quarantaine zit vanwege Covid 19 gerelateerde klachten in afwachting van een testuitslag. Hij kan niet komen en vraagt een nieuwe datum voor de behandeling.”

1.4    Het uitstelverzoek van verweerder is niet gehonoreerd en de klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 oktober 2020. Daarbij was klager aanwezig. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    Bij e-mail van 13 oktober 2020 is verweerder door de raad in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door klager tijdens de zitting overgelegde stukken en zijn aan verweerder tevens enkele concrete vragen gesteld.

1.6    Op 16 oktober 2020 is het proces-verbaal van de zitting aan klager en verweerder en zijn gemachtigde verzonden.

1.7    Op 20 oktober 2020 is een wrakingsverzoek van verweerder ontvangen. In dit verzoek is niet berust.

1.8    Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 2 november 2020.

1.9    Bij beslissing d.d. 9 november 2020 is het wrakingsverzoek afgewezen.

1.10    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager d.d. 14 juni, 30 september 2019 en 28 september 2020, het wrakingsdossier en de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 9 november 2020.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In april 2016 heeft klager verweerder verzocht om op toevoegingsbasis zijn belangen te behartigen in twee verschillende beroepsprocedures tegen de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).

2.3    Verweerder heeft de zaken van klager aangenomen en daarvoor twee toevoegingen aangevraagd en gekregen. De eigen bijdrage is voor beide zaken vastgesteld op € 143,-.

2.4    Verweerder heeft in beide procedures tijdig beroep ingesteld op nader aan te voeren gronden en heeft de gronden op 12 en 19 juli 2016 aangevuld.

2.5    Op verzoek van verweerder heeft klager een uitgebreid verslag opgesteld en aan verweerder gezonden. Na ontvangst van dit verslag heeft verweerder klager verzocht om het opnieuw aan te leveren als Word-bestand. Klager heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.

2.6    Verweerder heeft het verslag van klager integraal overgenomen in zijn “nadere reactie op het verweerschrift” en dat zonder overleg met klager op 7 november 2016 toegezonden aan de SVB en de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). Aan klager is een kopie van het ingediende beroepschrift gezonden.

2.7    Klager heeft op 8 november 2016 zijn ongenoegen over deze gang van zaken bij verweerder geuit.

2.8    Klager heeft de relatie met verweerder beëindigd en hem medegedeeld op zoek te gaan naar een andere advocaat en eventueel zelf de zitting bij de CRvB te zullen bijwonen, waarna verweerder de toevoegingen heeft gedeclareerd.

2.9    Klager heeft zich voor de verdere behartiging van zijn belangen tot een andere advocaat gewend, maar die advocaat heeft uiteindelijk afgezien van bijstand aan klager.

2.10    Op 28 maart 2018 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    twee toevoegingen heeft aangevraagd voor twee procedures waarin dezelfde stukken zijn ingediend;

b)    het door klager opgestelde verslag integraal heeft overgenomen in zijn processtukken en deze zonder overleg heeft ingediend, waardoor uiterst gevoelige persoonlijke informatie over klager en zijn familie naar buiten is gekomen en de in het verslag opgenomen persoonlijke opmerkingen van klager aan verweerder onbedoeld ter kennis zijn gekomen van de wederpartij en de bestuursrechter;

c)    zonder overleg met klager de toevoeging heeft laten omzetten in een adviestoevoeging (waaraan een lagere eigen bijdrage is verbonden) en deze direct heeft gedeclareerd, waarbij hij heeft verzuimd het door klager teveel betaalde bedrag ter zake de eigen bijdrage te restitueren.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    De Wet op de Rechtsbijstand bepaalt dat voor elke procedure (en instantie) een afzonderlijke toevoeging kan worden afgegeven. Indien er twee procedures worden gevoerd, kan dus voor beide procedures een toevoeging worden aangevraagd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. 

Klachtonderdeel b)

5.2    Verweerder heeft erkend dat hij het verslag van klager integraal heeft overgenomen in zijn processtuk en dat zonder overleg met klager heeft ingediend. Hij geeft daarvoor als verklaring dat het een geschiedkundig verhaal betrof dat door hem niet minutieus is doorgenomen. Verweerder stelt bij het doorlezen van het verslag van klager een paar zinnen over het hoofd te hebben gezien en de emotionele toevoegingen van klager als niet schokkend te hebben ervaren gelet op het feit dat zijn emoties best in de rechtszaal mochten doorklinken. Bovendien had klager volgens verweerder niet aangegeven dat hij bepaalde elementen niet in het processtuk wilde hebben en had hij hem, verweerder, daarbij de vrije hand gelaten. Volgens verweerder is klager door deze handelwijze ook niet in zijn belang geschaad.  

5.3    De raad overweegt dat, ook wanneer dit betoog van verweerder al juist zou zijn, dat dan nog niet verklaart waarom in zijn processtuk opmerkingen zijn blijven staan die overduidelijk voor verweerder bedoeld waren, zoals “De conclusie in deze is welhaast vanzelfsprekend echter de formulering hiervan laat ik graag aan [verweerder] over”, “Is deze vluchtelingen- en oorlogsslachtofferstatus dientengevolge niet af te dwingen? Europees Hof?”, “Maar ja SVB heeft de bijlagen niet gelezen...” en “tenzij [verweerder] hier vanuit ervaring met andere cliënten het e.e.a. aan kan toevoegen”. Evenmin verklaart het dat (en waarom) vragen van klager aan verweerder en verwijten aan het adres van de SVB in het stuk zijn blijven staan.

5.4    Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om het verslag van klager grondig door te nemen en te ontdoen van onnodige, emotionele en persoonlijke toevoegingen, alvorens dat onderdeel te laten uitmaken van het ingediende processtuk. Dat geldt in dit geval des te meer, nu klager bij het versturen van het verslag naar verweerder heeft geschreven: “Mijns inziens staan er best nog wel relevante zaken in die u moet weten. M.a.w. neemt u aub de tijd om het hele epistel door te lezen. De gevoelsmatige zaken moet u er maar uitfilteren en mij niet kwalijk nemen.” en nu klager bij het versturen van het verslag in Word heeft geschreven: “Gaarne uw attentie voor het feit dat er “her en der” informatie in staat die niet voor de tegenpartij bestemd is, echter ik heb er wel vertrouwen in dat u daar op let.” Ondanks deze verzoeken heeft verweerder – zoals onder de gegeven omstandigheden wel van hem mocht worden verwacht – het in te dienen stuk niet op voorhand ter goedkeuring aan klager voorgelegd. Dat is op zichzelf reeds tuchtrechtelijk verwijtbaar. Of klager door dit nalaten al dan niet in zijn belang is geschaad, kan derhalve in het midden blijven. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.5    Uit de stellingen van partijen en zich in het dossier bevindende stukken blijkt, dat verweerder de toevoegingen als adviestoevoegingen heeft gedeclareerd enkele dagen nadat klager hem te kennen had gegeven geen gebruik meer te willen maken van diensten, op zoek te gaan naar een andere advocaat en eventueel zelf de zitting te zullen bijwonen. De werkzaamheden van verweerder voor klager kwamen daarmee tot een einde en hij was op die grond gerechtigd de toevoegingen te declareren. Dat neemt niet weg dat het zorgvuldiger was geweest om daarmee te wachten voor het geval zich toch nog een opvolgend advocaat zou melden. Tuchtrechtelijk verwijtbaar is de handelwijze van verweerder naar het oordeel van de raad echter niet.

5.6    Anders dan klager veronderstelt, heeft blijkens de stukken voor de declaratie door verweerder overigens geen omzetting van de toevoeging plaatsgevonden; het enkele feit dat wordt gedeclareerd voordat een zitting is bijgewoond of een einduitspraak is gedaan heeft reeds tot gevolg dat de toevoeging als adviestoevoeging wordt aangemerkt. Dat heeft gevolgen voor de door de advocaat te ontvangen vergoeding, maar niet voor de te betalen eigen bijdrage. Alleen wanneer een actieve omzetting naar een zgn. Lichte Advies Toevoeging plaatsvindt omdat minder dan 3 uur aan een zaak is besteed, vindt bijstelling van de eigen bijdrage plaats. In zoverre is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder derhalve ook geen sprake.

5.7    Het voorgaande leidt ertoe dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

 

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen de aard en ernst van het gegronde klachtonderdeel, alsook het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, acht de raad een berisping passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.