Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:249

Zaaknummer

19-516

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2020

in de zaak 19-516/AL/GLD

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 december 2019 op de klacht van:

klager

klaagster

samen ook: klagers

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 maart 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/46 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 4 december 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 4 december 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Op 29 december 2019 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 25 augustus 2020. Daarbij waren klager 1 en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het verzet en, indien aan de orde, de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2    Klagers wonen samen in het appartement van klaagster in een appartementencomplex in Arnhem. Het (verhuurde) appartement boven klagers is eigendom van mr. B, kantoorgenoot van verweerder. Klaagster en mr. B zijn lid van de Vereniging van Eigenaars van het complex (hierna verder: VvE).

2.3    Op 31 oktober 2017 en 1 november 2017 heeft klager met mr. B gecorrespondeerd over het in 1.3 bedoelde agendapunt van de algemene ledenvergadering op 1 november 2017.

2.4    Op 1 november 2017 heeft een algemene ledenvergadering plaatsgevonden, waarin onder meer de keuze van een installatiebedrijf voor plaatsing van cv-ketels in de appartementen aan de orde is geweest.

2.5    Bij brief van 20 december 2018 heeft verweerder namens de VvE, c.q. haar bestuur, aan klaagster laten weten dat zij verplicht is om zich te conformeren aan de besluiten van de algemene ledenvergadering en aan de splitsingsakte. In dat kader is klaagster erop gewezen dat zij een niet toegestane cv-ketel op het gemeenschappelijke afvoerkanaal heeft aangesloten, waardoor de mede-eigenaren aan een groot gezondheids- en veiligheidsrisico worden blootgesteld. Verweerder heeft klaagster daarom gesommeerd om binnen twee weken aan te tonen dat alsnog de juiste cv-ketel is geïnstalleerd en haar laten weten dat anders een kort geding zal worden gestart.

2.6    In reactie op de brief van 20 december 2018 heeft klager namens klaagster bij brief van 29 december 2018 aan verweerder het volgende geschreven: 

“Het is u ongetwijfeld bekend dat uw kantoorgenoot, [mr. B] eigenaar is van een der appartementen van uw cliënt, de Vereniging van Eigenaren, (…). Ofschoon ik [mr. B] niet echt persoonlijk ken, had ik op 31 oktober 2017 wel met hem als medebewoner, een kortstondige, vriendelijke en uitermate correcte onderlinge correspondentie waarin wij aan elkaar onze meningen en standpunten uitwisselden nota bene inzake het CV-project, waarvan nu sprake.

 

Deze omstandigheden met elkaar maken, dat ik u als jurist binnen het kantoor van ‘[naam] Advocaten’ wil verzoeken om u terug te trekken in deze juridische aangelegenheid, in het belang van uw onpartijdigheid en onafhankelijkheid in deze zaak als advocaat binnen het samenwerkingsverband waarvan u deel uitmaakt. (…).”

2.7    Bij brief van 3 januari 2019 heeft verweerder aan klaagster laten weten zich niet als advocaat van de VvE terug te zullen trekken, omdat van conflicterende belangen geen sprake is en het feit dat mr. B eveneens lid van de VvE er niet eraan in de weg staat dat hij, als partijdige belangenbehartiger, voor de VvE optreedt.

2.8    Op 4 februari 2019 heeft verweerder namens de VvE klaagster gedagvaard in kort geding op 21 februari 2019. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 1 maart 2019 de vorderingen van de VvE jegens klaagster afgewezen.

2.9    Op 18 maart 2019 heeft het bestuur van de VvE haar leden uitgenodigd voor de extra ingelaste ledenvergadering op 20 maart 2019 naar aanleiding van de gevolgen van de uitspraak van de voorzieningenrechter in de kwestie van klaagster. Het bestuur heeft onder meer het volgende agendapunt voorgesteld:

“2. Bespreking juridische aspecten. Daaronder valt een toelichting op de stappen die door het bestuur zijn gezet binnen het kader van onze bevoegdheden en een toelichting op de tekst van het vonnis. Voor dit onderwerp is aanwezig [verweerder] van [naam]advocaten, die namens de VvE aantrad tijdens de rechtszitting en hier is gemachtigd door [mr. B] om namens hem te spreken.”

2.10    Op 20 maart 2019 heeft de extra algemene ledenvergadering van de VvE plaatsgevonden. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig.

2.11    Bij brief van 3 maart 2019, aangevuld bij e-mail van 2 april 2019, hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij als advocaat van de VvE is opgetreden en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, waardoor klagers in hun financiële belangen zijn geschaad;

b)    onduidelijkheid heeft laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij bij de ingelaste extra algemene ledenvergadering op 20 maart 2019 van de VvE aanwezig was, waardoor klagers in hun financiële belangen zijn geschaad.

3.2    In verzet hebben klagers het volgende naar voren gebracht.

3.3    In onderdeel 1.2 van de voorzittersbeslissing staat 1 november 2018, terwijl dat 1 november 2017 moet zijn. Daarnaast staat in onderdeel 1.2 ten onrechte dat klagers bij de vergadering aanwezig waren. Hetgeen in onderdeel 1.7 van de voorzittersbeslissing is vermeld, is innerlijk tegenstrijdig. Er staat dat de leden van de VvE op 18 oktober 2019 zijn uitgenodigd voor een vergadering op 20 maart 2019.

3.4    Bij de beide klachtonderdelen staat in de voorzittersbeslissing dat klagers in hun financiële belangen zijn geschaad. Dit hebben klagers niet gesteld en ook niet bedoeld.

3.5    De voorzitter heeft de klacht tot slot onjuist beoordeeld. In de kern verwijten klagers verweerder dat sprake is van een belangenconflict en hij zich van bediening had behoren te onthouden.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad overweegt dat in randnummer 1.2 van de voorzittersbeslissing een verkeerd jaartal is genoemd. In de beoordeling is de voorzitter uitgegaan van het juiste jaartal. Er is op dit punt dan ook sprake van een kennelijke fout in de weergave van de feiten. De fout is in de feitenweergave in deze verzetsbeslissing verbeterd. Ook de onjuiste vaststelling dat klagers aanwezig waren bij de algemene ledenvergadering van 1 november 2017 betreft een fout die in deze verzetsbeslissing is verbeterd. In randnummer 1.7 van de voorzittersbeslissing is een verkeerde maand genoemd, oktober in plaats van maart. De voorzitter is in de beoordeling evenwel uitgegaan van de juiste maand. Op dit punt is ook sprake van een kennelijke fout. die in de feitenvaststelling in deze verzetsbeslissing is verbeterd. De verbeteringen betreffen naar het oordeel van de raad punten die voor de beoordeling van deze zaak niet van doorslaggevend belang zijn en vormen daarom geen grond voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de voorzitter. De verbeteringen leiden niet tot gegrondverklaring van het verzet. 

4.3    In de voorzittersbeslissing is aan beide klachtonderdelen, achter de komma, het volgende toegevoegd: “waardoor klagers in hun financiële belangen zijn geschaad”. Klagers hebben terecht aangevoerd dat zij niet gesteld hebben dat zij in hun financiële belangen zijn geschaad door het handelen van verweerder. De klachtformulering komt op dit punt dus niet overeen met hetgeen klagers naar voren hebben gebracht. Dit kan echter niet leiden tot gegrondheid van het verzet, omdat de toevoeging achter de komma er niet aan in de weg heeft gestaan dat de voorzitter geoordeeld heeft over de kern van de zaak, namelijk de vraag of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en de vraag of verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over zijn hoedanigheid op 20 maart 2019.

4.4    De verzetgrond waar het in de kern om gaat, namelijk de stelling dat de voorzitter de klacht onjuist heeft beoordeeld, kan naar het oordeel van de raad niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Van een belangenconflict is geen sprake. Hoewel begrip bestaat voor de door klagers ervaren ‘ongemakkelijkheid’ is deze veeleer terug te voeren op de feitelijke en juridische constellatie zoals ook ter zitting aan de orde is geweest; te weten dat klagers als lid van een rechtspersoon, de VvE, een geschil hebben met deze VvE, en zij dus in een dubbele hoedanigheid met de VvE te maken hebben en aan de VvE vergadering deel nemen. Daarbij wordt gesproken over het geschil tussen de VvE en klagers, waarbij verweerder aanwezig is en adviserend richting VvE optreedt. Dat een kantoorgenoot van verweerder tevens eigenaar van een appartement en daarmee ook lid van diezelfde VvE is, maakt de situatie wellicht des te ongemakkelijker, maar ook dit leidt niet tot een tuchtrechtelijk verwijtbaar belangenconflict ten aanzien van verweerder. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. S. Bosch-Koopmans en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2020.

 

Griffier                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 19 oktober 2020