Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:293
Zaaknummer
20-857/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 december 2020
in de zaak 20-857/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 november 2020 met kenmerk 2020-1099065, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft in 2017 en 2018 verschillende tuchtklachten ingediend bij verweerder; een klacht over een advocaat, een klacht over de voorganger van verweerder, een klacht over een andere advocaat en een klacht over een advocaat in hoedanigheid van curator. Verweerder heeft een onderzoek uitgevoerd naar deze klachten. Bij brieven van 21 februari 2019 en 23 juli 2020 heeft verweerder klager zijn visie op twee van de klachten gegeven.
1.2 Op 13 mei 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder.
1.3 Bij e-mail van 21 augustus 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Daarnaast word ik inmiddels, door enkele partijen, in kennis gesteld van ‘incasso’-activiteiten namens ‘Advocatenkantoor [naam klager]’, waarmee u bedoeld zou zijn.
(…)
Ten aanzien van het tweede thema stel ik een onderzoek in naar de vraag of u zich zelf wel of niet afficheert als ‘advocaat’, hetgeen een beschermde titel is waarvan onterecht gebruik een strafbaar feit oplevert. Het enkele feit dat een incassobureau u aanduidt met ‘Advocatenkantoor [naam klager]’ is daarin niet doorslaggevend. Ik constateer dat u een spreekuurafspraak met mij heeft (…) op 2 september a.s.. Laatstgenoemde kwestie zal ik bij die gelegenheid wel met u bespreken.”
1.4 Op 9 maart 2020 heeft klager bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 15 april 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken Amsterdam aangewezen de klacht tegen verweerder te onderzoeken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft een aantal door klager ingediende klachten niet naar behoren behandeld/onderzocht.
b) Verweerder heeft door klager opgevraagde informatie (waaronder van de Raad voor Rechtsbijstand afkomstige overzichten) niet aan klager willen afgeven.
c) Verweerder heeft in gesprekken met klager op 13 mei 2019 en 2 september 2019 niet terechte beschuldigingen geuit en nadien geweigerd daarover openheid van zaken te geven.
d) Verweerder heeft stelselmatig niet gereageerd op klagers brieven en e-mailberichten.
e) Verweerder heeft verzoeken van klager (i) correspondentie in te brengen in een lopende procedure en (ii) een dekenstandpunt te formuleren niet in behandeling genomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie van deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij de door klager ingediende klachten niet naar behoren heeft behandeld/onderzocht. Verweerder heeft aangevoerd dat de klachten zijn behandeld conform de daarvoor geldende klachtprocedure die door alle dekens wordt gehanteerd en die voldoet aan de wettelijke voorschriften. Hiertegenover heeft klager zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij door klager opgevraagde informatie, waaronder van de Raad voor Rechtsbijstand afkomstige overzichten, niet aan klager wil afgeven.
4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat de stukken waarop klager met dit klachtonderdeel doelt door klager bij de Raad van de Orde Limburg zijn opgevraagd op grond van de Wet Openbaarheid bestuur (hierna: Wob). In eerste instantie is het verzoek om afgifte van de stukken afgewezen in verband met het ontbreken van de gevraagde stukken. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar is het verzoek om afgifte eveneens afgewezen, zij het op een andere grond namelijk dat het informatie betreft die onderdeel uitmaakt van het (deken)toezicht, welke stukken vallen binnen de uitzondering van de Wob. Van de mogelijkheid om administratief beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar heeft klager geen gebruik gemaakt, aldus steeds verweerder.
4.6 De voorzitter is gelet op het verweer van verweerder dat klager niet althans onvoldoende heeft betwist van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij de door klager opgevraagde informatie niet aan klager heeft afgegeven. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder in gesprekken met klager op 13 mei en 2 september 2019 onterechte beschuldigingen heeft geuit en nadien heeft geweigerd daarover openheid van zaken te geven. Klager heeft dit aldus toegelicht dat verweerder hem in genoemde gesprekken heeft verweten dat klager zich als advocaat afficheert, terwijl daarvoor geen enkele concrete aanwijzing bestaat, aldus klager.
4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat wel degelijk met klager is gecommuniceerd over het feit dat hij zich als advocaat afficheert en dat dit onderwerp is geweest van het gesprek op 2 september 2019. Verweerder heeft hierbij verwezen naar zijn e-mail aan klager van 21 augustus 2019.
4.9 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de e-mail van verweerder van 21 augustus 2019, verweerder klager niet ongefundeerd heeft beschuldigd van het zich afficheren als advocaat. Dat verweerder nadien heeft geweigerd hierover openheid van zaken te geven, heeft klager niet feitelijk onderbouwd. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.10 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat verweerder stelselmatig niet heeft gereageerd op brieven en e-mailberichten van klager. Klager heeft dit echter onvoldoende concreet onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel e)
4.11 Klager verwijt verweerder tot slot dat verweerder verzoeken van klager (i) correspondentie in te brengen in een lopende procedure en (ii) een dekenstandpunt te formuleren niet in behandeling heeft genomen. Het verwijt dat verweerder verzoeken van klager correspondentie in te brengen in een lopende procedure niet in behandeling heeft genomen heeft klager niet toegelicht of onderbouwd. Dit deel van klachtonderdeel e) is reeds daarom kennelijk ongegrond.
4.12 Wat betreft het verwijt dat verweerder verzoeken van klager een dekenstandpunt te formuleren niet in behandeling heeft genomen geldt dat er geen verplichting bestaat voor een deken om een dekenstandpunt te formuleren. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat klager eerdere dekenstandpunten van verweerder niet-onpartijdig dan wel vooringenomen heeft genoemd en hem meermaals heeft verzocht om rechtstreekse doorzending aan de raad van discipline. Dat verweerder onder deze omstandigheden heeft geconcludeerd dat klager geen prijs stelt op een dekenstandpunt, valt hem niet te verwijten. Klachtonderdeel e) is voor het overige eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 21 december 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.