Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:217

Zaaknummer

19-762

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit dienstverlening van opdracht van klager via platform Leggle.com in zijn arbeidsgeschil. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster, gelet op haar volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak en haar eigen deskundigheid, vrij om klager op basis van de haar bekende informatie van de zaak ten stelligste af te raden om een procedure te starten. Zij heeft haar standpunt daarover uitvoerig aan klager toegelicht, daarbij de kosten/baten van de zaak en het eigen belang van klager betrokken, en klager al in een vroeg stadium schriftelijk gemeld dat zij hem geen bijstand zou verlenen bij een eventuele procedure. Onduidelijkheid over vaste prijsafspraak met Leggle en meerkosten in nagezonden factuur komt voor rekening verweerster (Regels 8 en 17 lid 2 oud). Gegrond zonder oplegging maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 oktober 2020

in de zaak 19-762/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:   

klager

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 7 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 883782/FH/sd van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 juni 2020. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst van de deken genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1.5    Tijdens de zitting van de raad heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen de toevoeging van de e-mail van de gemachtigde van klager, met bijlagen, van 18 juni 2020 aan het klachtdossier. Alhoewel klager deze aanvullende stukken binnen de termijn van veertien dagen voor de zitting heeft ingediend, worden deze door de raad alsnog aan het klachtdossier toegevoegd. Verweerster heeft van de inhoud ervan kennis kunnen nemen en wordt daarom door toevoeging van voornoemde aanvullende stukken aan het klachtdossier niet onevenredig in haar belangen geschaad, terwijl klager daarbij wel een belang heeft aangevoerd.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager was sinds oktober 2014 als senior software engineer in dienst bij [X] B.V. (hierna verder: de voormalig werkgever).

2.3    Op 8 augustus 2017 heeft klager zijn arbeidsovereenkomst tegen 1 oktober 2017 schriftelijk opgezegd. Nadat klager daarop terug wilde komen, is tussen hem en de voormalig werkgever een geschil ontstaan.

2.4    Klager heeft de voormalig werkgever op 5 maart 2018 laten dagvaarden en een verklaring voor recht gevorderd dat zijn arbeidsovereenkomst niet per 1 oktober 2017 is geëindigd. Daarnaast heeft klager betaling gevorderd van achterstallig loon vanaf 1 oktober 2017. Klager is in deze procedure bijgestaan door een gemachtigde.

2.5    Op 23 juli 2018 heeft de gemachtigde van de voormalig werkgever een voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst jegens klager ingediend.

2.6    Tijdens de zitting van 23 augustus 2018 van de kantonrechter hebben klager en de voormalig werkgever een schikking bereikt. Deze schikking is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.

2.7    Per e-mail van 5 oktober 2018 heeft Leggle.com (hierna verder: Leggle) aan verweerster het digitale verzoek van klager voor een intakegesprek bevestigd. In deze e-mail heeft klager bij het kopje ‘Omschrijving’ het geschil met de voormalig werkgever uiteengezet en gevraagd om een ‘second opinion’ te geven over de vraag of hij nog wat met zijn zaak kan en moet doen.

2.8    Op 25 oktober 2018 heeft klager per e-mail aan verweerster laten weten dat de voormalig werkgever niet heeft gereageerd op zijn eerdere e-mail en daarom verweerster verzocht om nu maar een officiële brief te sturen. Verder heeft hij verweerster gevraagd of een procedure nog een optie is en hij het in dat geval geen probleem zou vinden indien de kosten daarvoor zo’n € 3.000,- tot € 4.000,- zouden bedragen.

2.9    Per e-mail van 7 november 2018 heeft verweerster overeenkomstig de met klager gemaakte afspraken een conceptbrief aan de voormalig werkgever ter goedkeuring voorgelegd. In deze conceptbrief is melding gemaakt van de tekortkoming in de nakoming van de punten 2 en 3 uit schikking met het verzoek om tijdige correctie van het volgende:

-    de voormalig werkgever heeft bij de omschrijving van de betaling van de overeengekomen vergoeding ‘salaris september 2018’ vermeld; dit in plaats van de in de schikking afgesproken omschrijving ‘proces-verbaal’;

-    de voormalig werkgever heeft op de aan klager beschikbaar gestelde loonstrook als titel voor deze betaling opgenomen ‘afkoopsom’ (-sv)’, terwijl door deze onjuiste omschrijvingen het risico voor klager bestaat dat deze betaling door de Belastingdienst onjuist wordt gekwalificeerd.

Verder heeft verweerster in de conceptbrief rechtsmaatregelen aangekondigd bij uitblijven van een tijdige reactie en tot slot nog aan klager geschreven:

“Wat betreft de kosten in verband met het opstellen en afhandelen van de reactie op deze brief gaf ik u aan dat deze € 500,00 inclusief BTW zullen bedragen. U gaf hiervoor reeds mondeling uw akkoord. Volledigheidshalve voeg ik hier nog de algemene voorwaarden bij die op al mijn dienstverlening van toepassing is (bijlage).”

2.10    In haar e-mail van 19 november 2018 heeft verweerster aan klager een toelichting gegeven op het door de advocaat van de voormalig werkgever op 12 november 2018 telefonisch gedane tegenvoorstel en onder meer het volgende uit dat tegenvoorstel geciteerd:

“Wij bespraken dat een hernieuwde betaling zou kunnen plaatsvinden vanuit [de voormalig werkgever] aan [klager], onder vermelding van het juiste betalingskenmerk. Vanwege de door ons besproken bezwaren van partijen over en weer, zou dat praktisch gezien kunnen plaatsvinden – zoals wij eveneens uitwisselden – doordat [de voormalig werkgever] eerst het op de loonstrook genoemde bedrag stort op de bankrekening van de stichting derdengelden van mijn kantoor. Na bevestiging van deze betaling door mij aan u, kan [klager] het aan hem reeds overgemaakte bedrag rechtstreeks aan [de voormalig werkgever] retourneren. Na bevestiging van ontvangst daarvan door [de voormalig werkgever] aan mij, zal ik zorg dragen voor betaling van genoemd bedrag op de bankrekening van [klager], onder vermelding van “proces-verbaal”.

Graag verneem ik of [klager] ook met de uitvoering van dit proces akkoord is, ter finale afronding.”

Verweerster heeft naar aanleiding hiervan aan klager laten weten:

“Ik denk dat met dit voorstel enerzijds werkbare oplossing wordt aangeboden die bovendien recht doet aan de bereikte schikking. Kan je mij laten weten of dit aanbod voor jou afdoende is?”

2.11    Per e-mail van 28 november 2018 om 13:57 uur heeft verweerster aan klager ter goedkeuring een conceptbrief voor de wederpartij gestuurd en toegelicht welke gevolgen zijn verbonden aan het starten van een procedure. Verder heeft verweerster geschreven:

“Kortom: mijn conclusie blijft staan dat ik een procedure op dit punt sterk afraadt. Dit geldt ook voor mijn besluit je niet verder bij te zullen staan mocht je een dergelijke procedure toch willen doorzetten. Dit geldt temeer gelet op de tijd die ik thans reeds aan jouw zaak heb besteed (ruim 4,5 uur), op grond waarvan ik voorzie dat de kosten van een procedure aanzienlijk zullen zijn en niet zullen opwegen tegen het maximaal te behalen resultaat.”

2.12    In zijn e-mail van 28 november 2018 om 14:44 uur heeft klager inhoudelijk op de conceptbrief gereageerd en verweerster gevraagd om ook met creatieve oplossingen te komen. Verder heeft klager haar geschreven:

“Ten tweede, ik heb eerder aangegeven dat ik grofweg een budget van 5000 euro in het achterhoofd had bij deze zaak. Daar zit bovendien nog rek in. Dus ik wil je zeker betalen voor ieder uur dat je in deze zaak steekt.”

2.13    In haar e-mail van 17 december 2018 heeft verweerster aan klager haar mening gegeven op het tegenvoorstel van de advocaat van de voormalig werkgever, hem gevraagd daarop te reageren en een (gematigde) factuur bijgevoegd voor een bedrag van € 1.210,-. Kort daarna heeft klager in twee e-mails aan verweerster laten weten dat zij de verkeerde factuur moet hebben bijgevoegd en hij verder dat hij het gemakkelijk vindt om zelf maar even te reageren.

2.14    Per e-mail van 19 december 2018 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij zijn punt richting de voormalig werkgever denkt te hebben gemaakt. Verder heeft hij daarin gemeld dat het hem niet gaat om het geld maar om het principe en er nu twee mogelijkheden zijn:

“1) We wachten nog even het antwoord af, en laten het hierbij (zoals ik al eerder had gemeld, heeft u een factuur voor een andere klant bijgevoegd in de eerdere mail, ene [naam].) Ik betaal de factuur, en we gaan niet verder in discussie met [de voormalig werkgever], want het heeft toch geen zin. Het is een corrupt, arrogant bedrijf, dat hun verlies niet kan toegeven, en hun macht blijft misbruiken.

2) We kunnen daadwerkelijk dagvaarden, want ik denk zeker dat we een punt hebben. (…).

In het tweede geval zou ik graag een ‘fixed price’ afspreken, voor een dagvaarding en zitting (…). Vindt u 2000 euro incl BTW redelijk voor uw werkzaamheden tot dusverre, plus de dagvaarding in de strekking zoals ik hierboven heb beschreven? (…).”

2.15    Bij haar e-mail van 20 december 2018 om 12:53 uur aan klager heeft zij hem factuur met de juiste tenaamstelling gestuurd. Verder heeft zij inhoudelijk gereageerd op de twee opties van klager en opnieuw uitgelegd waarom zij een procedure jegens de voormalig werkgever niet zinvol acht. En verder heeft zij geschreven:

“Tot slot wat betreft jouw voorstel voor de kosten van een eventuele procedure. In zijn algemeenheid geldt dat de kosten van een procedure gemiddeld € 5.000,-- tot € 8.000,-- exclusief BTW bedragen. Een fixed fee van € 2.000,-- voor mijn werkzaamheden tot en met heden en het opstellen van een dagvaarding, zou dus sowieso ontoereikend zijn. Zoals ik je eerder als schreef heb ik inmiddels ruim 7,8 uur aan jou zaak besteed. Uitgaande van mijn gebruikelijke uurtarief zou dat neerkomen op meer dan € 1.887,60 inclusief BTW. Juist ook deze kosten/baten-analyse is een belangrijke reden dat ik telkens aan je heb aangegeven dat ik het niet zinvol acht een procedure tegen [de voormalig werkgever] op starten.

Wil je me laten weten of je wil dat ik (ook) nog naar mr. [W] reageer op de punten 1 en 2?”

2.16    Klager heeft hierop inhoudelijk gereageerd bij e-mail van 20 december 2018 om 13:57 uur en verweerster gemeld bereid te zijn om maximaal € 4.000,- inclusief BTW voor een procedure te willen betalen. In zijn e-mail van 16:44 uur diezelfde dag heeft klager nog over de factuur opgemerkt dat zijn zaak via Leggle loopt, hij via Leggle een fixed-price met haar heeft afgesproken en bovendien een exorbitant tarief in rekening heeft gebracht.

2.17    In zijn e-mail van 22 december 2018 heeft klager verweerster laten weten een klacht bij Leggle te hebben neergelegd vanwege zijn onvrede met de werkwijze van verweerster in zijn zaak en dat toegelicht. En verder heeft hij geschreven:

“ Bij mij rijst vooral de vraag waarom u ineens zo ging tegenwerken. Wellicht is mr. [W] een bekende van u? Of heeft hij u een voorstel gedaan om zo snel mogelijk de zaak af te ronden? Hoe dan ook, u bent net als mr. [W] niet heel overtuigend, en vrij doorzichtig. Ik heb geen vertrouwen meer in u.”

2.18    In haar e-mail van 24 december 2018 heeft zij na telefonisch overleg met klager aan hem bevestigd dat hij het vertrouwen in haar heeft opgezegd zodat zij haar werkzaamheden per direct voor hem zal beëindigen.

2.19    Per e-mail van 14 januari 2019 heeft verweerster klager opnieuw laten weten dat zij hem niet meer bijstaat en verzocht haar niet meer op de hoogte te houden van ontwikkelingen in zijn zaak. Verder heeft zij klager laten weten de hem gezonden factuur te hebben afgeboekt, en dit zowel aan Leggle als aan de Geschillencommissie Advocatuur te hebben gemeld.

2.20    Bij bindend advies van 22 februari 2019 heeft de Geschillencommissie Advocatuur de klacht van klager, dat verweerster haar werkzaamheden in tegenstelling tot de via de Leggle.com gemaakte vaste prijsafspraak toch bij hem in rekening heeft gebracht op basis van een uurtarief, gegrond verklaard. Verweerster had haar factuur van 17 december 2018 ter hoogte van € 1.210,- al daarvoor gecrediteerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tekort te schieten in de juridische dienstverlening;

b)    ten onrechte aan klager een declaratie te sturen op basis van een uurtarief;

c)    mee te werken aan een constructie met de derdengeldrekening van de advocaat van de wederpartij, waarbij de omschrijving van de betaling van de vergoeding van de wederpartij aan klager in de administratie niet meer te herleiden was naar het proces-verbaal, terwijl dit gebruik van de derdengeldrekening oneigenlijk is en in strijd met de Verordening op de advocatuur (Voda).

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdelen a) en c)

4.2    Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij nog steeds achter de door haar gegeven juridische adviezen aan klager staat en daarbij met voldoende zorgvuldigheid en op juridisch deskundige wijze de belangen van klager heeft behartigd. Tijdens het intakegesprek met klager is afgesproken, zoals ook blijkt uit de overgelegde e-mails van 25 oktober 2018 en 7 november 2018, dat zij eerst een brief aan de advocaat van de werkgever zou sturen en dat een reactie daarop zou worden afgewacht. Uit de overgelegde correspondentie met klager kan duidelijk worden afgeleid welke werkzaamheden zij voor klager zou verrichten.

4.3    Daarna heeft zij op basis van de haar bekende informatie van klager en gelet op de inhoudelijke reactie van de advocaat van de voormalig werkgever met een redelijk voorstel, klager herhaaldelijk gewaarschuwd dat de kosten van het voortzetten van haar werkzaamheden, in het bijzonder voor het starten van een procedure, aanzienlijk zouden zijn en niet zouden opwegen tegen het maximaal te behalen resultaat voor klager. In haar e-mail van 28 november 2018 heeft zij klager opnieuw laten weten dan zij, ondanks zijn dwingende toon, niet bereid was om in zijn zaak te gaan procederen indien hij dat zou willen. Voor zover klager niet met de door haar gegeven adviezen eens was geweest, had hij een second opinion kunnen vragen. Dat heeft hij niet gedaan. Verder valt niet in te zien in welke zin haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat klager zelf relevante informatie verzamelde en in zijn e-mail van 17 december 2018 heeft aangeboden om met de wederpartij te mailen.

4.4    Van samenspannen met de advocaat van de voormalig werkgever en benadeling van de belangen van klager is geen sprake geweest, aldus verweerster. In het kader van de schikkingsonderhandelingen, die met medeweten van klager werden gevoerd, is vanuit praktisch oogpunt met de advocaat van de voormalig werkgever ook een constructie van betaling via de derdengeldenrekening besproken, zoals aan klager uiteengezet in haar e-mail van 19 november 2018. Verweerster verwerpt verre van zich dat zij zich met een dergelijk voorstel schuldig zou hebben gemaakt aan het meewerken aan een witwasconstructie of dat sprake zou zijn van juridisch ontoelaatbare financiële constructie.

4.5    Nadat klager per e-mail van 22 december 2018 en ook daarna nog telefonisch zijn vertrouwen in haar had opgezegd, kon zij niet anders dan haar werkzaamheden voor hem per direct beëindigen. Dat heeft zij per e-mail van 24 december 2018 aan hem bevestigd en, zoals uit de correspondentie ook blijkt, zijn dossier verder op zorgvuldige wijze afgehandeld. Van een noodsituatie aan de kant van klager was geen sprake, zodat van ontijdige onttrekking geen sprake is geweest. Bovendien heeft klager kennelijk alles zelf daarna weten te regelen, zodat van benadeling geen sprake is geweest, aldus verweerster ter zitting.

Klachtonderdeel b)

4.6    Verweerster betwist dat zij ten onrechte een factuur aan klager heeft gestuurd. Tijdens hun intakegesprek, na de aanmelding van klager via Leggle, is afgesproken dat verweerster voor € 500,- een brief aan de advocaat van de voormalig werkgever zou sturen en de reactie daarop zou afhandelen. Na de ontvangst van de reactie daarop heeft zij vervolgens met expliciete instemming van klager verder tegen betaling werkzaamheden voor klager verricht. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerster naar de diverse e-mails over de door haar te maken kosten, in het bijzonder naar de e-mail van 28 november 2018. Om haar moverende redenen heeft zij de factuur aan klager gecrediteerd, zodat klager uiteindelijk niets heeft betaald voor haar werkzaamheden. Ter zitting heeft verweerster nog toegelicht dat zij in het systeem van Leggle haar uurtarief had ingevoerd op basis waarvan dat systeem voor de overeengekomen werkzaamheden een ‘fixed fee’ berekent. Daarbij heeft zij op de website van Leggle laten vermelden dat voor meer werkzaamheden extra kosten in rekening zouden worden gebracht. Zo is dat gegaan bij de opdrachtverstrekking voor haar werkzaamheden door klager via Leggle. Uit coulance heeft zij haar volledige factuur aan klager gecrediteerd, zodat klager uiteindelijk niets aan haar heeft betaald en aldus niet in zijn financiële belangen is geschaad.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en c)

5.1    Gelet op de onderlinge samenhang van deze klachtonderdelen ziet de raad aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen.

5.2    In de kern verwijt klager verweerster dat zij andere werkzaamheden voor hem heeft gedaan dan haar voor een ‘fixed fee’ van € 500,- was opgedragen. Klager stelt dat hij verweerster tijdens het intakegesprek uitdrukkelijk de opdracht heeft gegeven om meteen een procedure te starten tegen de voormalig werkgever. Een opdrachtbevestiging en een behandelplan, wat volgens de website van Leggle vereist was, zijn daarna door verweerster niet aan klager gestuurd. Daardoor is later volgens klager bij hem ook de verwarring ontstaan over de inhoud van door haar te verrichten werkzaamheden en over de juridische (on)mogelijkheden en risico’s daarvan. Weliswaar heeft klager na haar aandringen ingestemd met de volgens verweerster vereiste eerste sommatiebrief aan de wederpartij, maar daarna heeft verweerster niet de in die brief reeds aangekondigde en ook afgesproken rechtsmaatregelen tegen de wederpartij in gang gezet. Buiten de verstrekte opdracht om heeft verweerster zinloze onderhandelingen gevoerd met de advocaat van de voormalig werkgever en daarbij ook nog willen meewerken aan een door de wederpartij voorgestane minnelijke oplossing met een ontoelaatbare betalingsconstructie via de derdengeldenrekening. Met deze niet integere handelwijze heeft verweerster niet het belang van klager voorop gesteld, zodat zij ook in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde partijdigheid. Ter toelichting voert klager ook nog aan dat verweerster in haar dienstverlening is tekortgeschoten, omdat zij niet naar hem heeft geluisterd, geen initiatief heeft genomen om de nakoming van de schikking zo snel als mogelijk af te dwingen en klager zelf bewijs van zijn standpunten heeft laten aanleveren, terwijl dat juist tot haar werkzaamheden behoorde.

5.3    Volgens klager heeft verweerster zich daarna op een ontijdig moment, namelijk midden in de onderhandelingen met de advocaat van de wederpartij, en op een onzorgvuldige wijze aan zijn zaak onttrokken. De verhoudingen tussen partijen stonden toen op scherp en klager moest niet zonder meer in staat worden geacht zelf, zonder bijstand, tegenwicht te bieden tegen de voormalig werkgever, die bijgestaan werd door een advocaat. Verweerster had haar werkzaamheden voor klager dan ook moeten voortzetten en de-escalerend in het belang van klager moeten blijven optreden.

5.4    In deze zaak gaat het om de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster, waarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.5    Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de aan de orde zijnde klachtonderdelen beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.6    Naar het oordeel van de raad is het verwijt van klager, dat hij met verweerster had afgesproken dat zij meteen voor hem zou gaan procederen tegen de voormalig werkgever, tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Dat dit zou zijn afgesproken, is de raad niet gebleken uit het door klager ingevulde aanvraagformulier van 5 oktober 2018 via Leggle, waarin verweerster werd verzocht om een ‘second opinion’ te geven; niet om meteen te procederen. In zijn e-mail van 25 oktober 2018 heeft klager verweerster vervolgens opgedragen om een formele brief aan de voormalige werkgever te sturen en de reactie daarop af te wachten. In diezelfde e-mail heeft hij ook gereageerd op de door verweerster kennelijk voorgestelde mogelijkheid van een rechtszaak waarvoor hij bereid was om maximaal € 4.000,- te betalen. In haar e-mail van 7 november 2018 heeft verweerster de haar opgedragen - beperkte - werkzaamheden aan klager bevestigd. Mede gelet op de inhoud van de e-mails van 28 november 2018 en 19 en 20 december 2018, weergegeven onder de vaststaande feiten hiervoor, is de raad van oordeel dat verweerster richting klager voldoende duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden zij voor hem zou verrichten en klager daarmee ook heeft ingestemd.

5.7    Daarnaast is de raad op basis van de stukken gebleken dat verweerster klager voortdurend op de hoogte heeft gehouden van de inhoud van de door haar gevoerde schikkingsonderhandelingen met de advocaat van de wederpartij. Klager heeft daar ook op gereageerd in zijn e-mail van 28 november 2018. Indien hij met die gang van zaken niet tevreden was geweest en de onderhandelingen zinloos had gevonden dan wel onvoldoende partijdig en in zijn belang, dan had het toen op zijn weg gelegen om verweerster dat te melden. Dat dat door klager toen is gemeld, is de raad echter niet gebleken. Niet valt in te zien in welke zin sprake zou zijn geweest van het door verweerster mogelijk willen werken aan een ontoelaatbare betalingsconstructie in het kader van de schikking, zoals haar in c) wordt verweten. Nog daargelaten dat de schikking feitelijk niet door verweerster is bereikt met de advocaat van de wederpartij, is het aan de deken voorbehouden om in het kader van het algemeen belang daarover te klagen.

5.8    Gelet op haar volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak en haar eigen deskundigheid stond het verweerster vrij om klager op basis van de haar bekende informatie van de zaak ten stelligste af te raden om een procedure te starten. Zij heeft haar standpunt daarover uitvoerig aan klager toegelicht, daarbij de kosten/baten van de zaak en het eigen belang van klager betrokken, en klager al in een vroeg stadium gemeld, in haar e-mails van 19 en 28 november 2018, dat zij hem geen bijstand zou verlenen bij een eventuele procedure. Nadat tussen klager en verweerster een vertrouwensbreuk over de juiste wijze van behartiging van de belangen is ontstaan, heeft verweerster ervoor gekozen en moest zij daarvoor ook overeenkomstig Regel 9 lid 2 (Gedragsregels 1992) ook kiezen, om zich als advocaat van klager te onttrekken. Dat zij dat ontijdig heeft gedaan, dan wel onzorgvuldig, kan de raad, gelet op de gemotiveerd betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Ook de juistheid van overige verwijten aan het adres van verweerster zijn de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan.

5.9    Op grond van het voorgaande, in onderling verband beschouwd, is de raad dan ook van oordeel dat verweerster als advocaat voldoende zorg jegens klager heeft betracht zoals van haar verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Nu aldus van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster jegens klager geen sprake is geweest, zal de raad de klachtonderdelen a) en c) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.10    De vraag of verweerster in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet dient mede aan de hand van voor advocaten geldende gedragsregels te worden uitgelegd.

5.11    De raad stelt in dit kader voorop dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen ter vermijding van onduidelijkheid (zie Regel 8 (oud)). Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. Daarnaast dient een advocaat bij aanvaarding van de opdracht duidelijke afspraken te maken over het honorarium voor de door die advocaat te verrichten werkzaamheden (zie Regel 17 lid 2 (oud)).

5.12    Gelet op het de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat bij klager een misverstand is ontstaan over de hoogte van het honorarium zoals dat door verweerster in rekening zou worden gebracht. Volgens klager heeft hij via Leggle een ‘fixed fee’ van € 500,- met verweerster afgesproken, zodat zij ten onrechte op 17 december 2018 een factuur voor € 1.210,- aan hem heeft gestuurd. Daarnaast heeft klager verwezen naar de uitspraak van de Geschillencommissie Advocatuur van 22 februari 2019 die hem op dit punt in het gelijk heeft gesteld. Blijkens die uitspraak is tussen partijen komen vast te staan dat klager zich via Leggle tot verweerster heeft gewend en dat Leggle met vaste prijzen werkte. Verweerster heeft in deze procedure onvoldoende inzichtelijke gemaakt dat zij, naast de vaste prijsafspraak met klager via Leggle, extra kosten aan hem in rekening mocht brengen zoals door haar gedaan. Een schriftelijk stuk waaruit van de instemming van klager blijkt, ontbreekt. Gezien haar zorgplicht jegens klager had het op de weg van verweerster gelegen om over haar meerkosten duidelijkheid te verschaffen, wat kennelijk gelet op het bij klager ontstane misverstand daarover, niet voldoende is gebeurd.

5.13    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerster is tekortgeschoten in haar zorgplicht en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel b) gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Wat betreft een op te leggen maatregel is de raad van oordeel dat deze in dit geval achterwege kan blijven. Naast de omstandigheid dat verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen, speelt daarbij een rol dat verweerster nog voor de uitspraak van de Geschillencommissie Advocatuur heeft besloten om de hele factuur, inclusief de via Leggle overeengekomen ‘fixed fee’ van € 500,-, te crediteren, zodat klager in die zin niet is benadeeld. Verweerster heeft ter zitting ook inzicht getoond dat zij haar financiële afspraken met klager achteraf bezien, juist door gebruik te maken van het platform Leggle, schriftelijk beter had moeten vastleggen ter voorkoming van de bij klager later ontstane verwarring over de kosten. Verweerster treft dan ook wel een tuchtrechtelijk verwijt, maar volstaan kan worden met alleen die constatering.

6.2     Nu de klacht weliswaar gegrond is, maar geen maatregel zal worden opgelegd, dient een kostenveroordeling zoals omschreven in artikel 48ac lid 1 sub b en c Advocatenwet achterwege te blijven.

 

7    GRIFFIERECHT

Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.

 

griffier                                            voorzitter