Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:223

Zaaknummer

20-608

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit dienstverlening eigen advocaat. Verweerster is ernstig tekortgeschoten in de dienstverlening jegens klaagster. Verweerster heeft onvoldoende voortvarend de twee zaken - zorgverdeling en kinderalimentatie - van klaagster opgepakt en lijkt daarbij de financiële nood van klaagster en de bij dergelijke zaken spelende emoties uit het oog te zijn verloren. Doordat verweerster bij de deken geen dupliek heeft ingediend en zonder afmelding niet op de zitting aanwezig was, heeft zij de raad ook geen sluitende verklaring kunnen geven om welke reden zij zo heeft gehandeld. Voorwaardelijke schorsing van 12 weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2020

in de zaak 20-608/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 12 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 oktober 2020. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerster is zonder kennisgeving vooraf niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster is in de periode van november 2018 tot en met 30 september 2019 door verweerster als opvolgend advocaat bijgestaan in een zorgverdeling/schoolkeuze-kwestie (hierna: de zorgkwestie) en in een alimentatiezaak (hierna: de alimentatiekwestie). De ex-man van klaagster werd bijgestaan door mr. B. Klaagster en haar ex-man hebben een minderjarige dochter.

2.3    Klaagster en verweerster hebben daarna veelvuldig contact met elkaar gehad vooral per e-mail en via Whatsapp. Verweerster heeft op enig moment voor de zitting in de zorgkwestie een overleg bij klaagster thuis gehad.

2.4    Per e-mail van 8 februari 2019 heeft klaagster, voor zover relevant, aan verweerster laten weten:

“Ik begreep van je dat ik de overige papieren (verzoek kinderrechter en alimentatie) vandaag na je afspraak in de brievenbus zou krijgen. Deze zou controleren en telefonisch zou bespreken. Tot op heden nog niks gezien helaas.”

2.5    Op 12 februari 2019 heeft verweerster een concept-verzoekschrift kinderalimentatie aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft daarmee diezelfde dag ingestemd.

2.6    Op 26 februari 2019 heeft een zitting bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna: de rechtbank) in de zorgkwestie plaatsgevonden. Klaagster en verweerster waren daarbij aanwezig.

2.7    Op 27 februari 2019 heeft klaagster in een telefoongesprek met verweerster haar teleurstelling uitgesproken over de gang van zaken in de zorgkwestie en de zitting. Verweerster heeft dat per e-mail benoemd in haar voortgangsbericht van 28 februari 2019 aan klaagster. Ook heeft verweerster in deze e-mail gemeld dat klaagster ermee bekend is dat een concept-verzoekschrift kinderalimentatie klaar ligt, maar dat beter is om de beslissing van de kinderrechter over de hoofdverblijfplaats van de dochter af te wachten. Tot slot heeft verweerster aan klaagster laten weten dat het haar vrij staat om de alimentatiekwestie door een andere advocaat te laten doen. Klaagster heeft verweerster daarop diezelfde dag laten weten vertrouwen te hebben in hun verdere samenwerking.

2.8    Op 3 maart 2019 hebben verweerster en klaagster gecorrespondeerd over het aanvragen bij de gemeente van een uittreksel uit het gezagsregister en een afschrift van de geboorteakte van de dochter van klaagster.

2.9    In haar e-mail van 16 mei 2019 heeft klaagster opnieuw bij verweerster haar zorgen geuit en in dat kader onder meer geschreven:

“Ik heb jou wederom mijn vertrouwen gegeven. De alimentatie kwestie zou jij oppakken. In december 2018 heb jij tegenadvocaat mr. [B] schriftelijk laten weten ‘deze week’ met de alimentatie berekening te komen, zie dossier.

Tot op heden is er nog niks ingediend door jou. En ik sta met de rug tegen de muur. Mijn baan ben ik sinds vandaag kwijt. (…)

Ik heb, helaas moet ik wel, advies ingewonnen bij het Juridisch loket en zij hebben aangegeven dat ik jou verantwoordelijk kan stellen voor de geleden financiële schade. Aan jou de uitdaging om het alsnog met terugwerkende kracht te regelen. Dit mag je niet op mijn bordje leggen. Jij bent mijn advocaat.”

2.10    Per e-mail van 14 juli 2019 heeft verweerster aan klaagster een planning gestuurd in aanloop naar de alimentatiezitting op 30 september 2019.

2.11    Op 15 juli 2019 heeft verweerster digitaal bij de gemeente E van de dochter van klaagster een uittreksel uit het geboorteregister opgevraagd.

2.12    Op 16 juli 2019 heeft verweerster met een F4-formulier bij de rechtbank uitstel verzocht om de volgende redenen:

“De afschrift geboorte akte dient voor 23 juli a.s. ingediend te worden volgens het roljournaal. De aanvraag voor het verkrijgen van deze afschrift akte is door ondergetekende ingediend en de gemeente [E] gaf eerst aan een achterstand te hebben in de verwerking van deze aanvragen, en thans blijkt (uit telefonische informatie) dat de aanvraag niet ontvangen is. Er is een nieuwe aanvraag ingediend en de gemeente kan niet garanderen dat binnen enkele dagen wordt gereageerd. Ik verzoek uitstel van vier weken na 23 juli 2019, derhalve tot en met 19 augustus a.s. voor indiening van de afschrift akte.”

Verweerster heeft hierover diezelfde dag per e-mail geïnformeerd en daarbij gemeld dat vertraging in het aanleveren van de geboorteakte volgens de griffier vaker voorkomt en dit geen probleem is. Klaagster heeft daarop diezelfde dag per e-mail haar ongenoegen richting verweerster geuit, vooral vanwege het feit dat het uitstelverzoek werd gedaan omdat verweerster niet tijdig het uittreksel uit de geboorteakte van haar dochter kon aanleveren.

2.13    Op 25 juli 2017 is dit uittreksel digitaal door de gemeente aan de aanvrager verstrekt.

2.14    Blijkens de e-mail van 3 september 2019 van verweerster heeft tussen klaagster en verweerster een bespreking plaatsgevonden, waarin klaagster haar onvrede heeft geuit over de gang van zaken tot dat moment in haar beide zaken en is afgesproken dat verweerster zal proberen om de op 10 oktober 2019 geplande alimentatiezitting te vervroegen.

2.15    Op 6 september 2020 heeft verweerster aan de rechtbank verzocht om vervroeging van de op 10 oktober 2019 geplande kinderalimentatiezitting.

2.16    Per e-mail van 25 september 2019 heeft klaagster onder meer aan verweerster gevraagd of zij zal zorgen voor tijdige toezending van de stukken aan de rechtbank voor de zitting van 30 september 2019, of er een pleitnotitie is, op welke punten verweerster zal gaan schieten en of zij aan klaagster de alimentatieberekeningen kan toesturen.

2.17    Op 29 september 2019 om 20:40 uur heeft klaagster via Whatsapp aan verweerster laten weten dat zij de pleitnota wil ontvangen voor de alimentatiezitting van de dag erna.

2.18    Op 30 september 2019 heeft de alimentatiezitting op verzoek van klaagster geen doorgang gehad.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en ter zitting zo aan klaagster voorgehouden, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onvoldoende en gebrekkig met klaagster te communiceren;

b)    in beide zaken tekort te schieten in de zorg jegens klaagster;

c)    ondeskundig te zijn geweest in de alimentatiezaak, zoals is gebleken uit het overdrachtsdossier van verweerster aan mr. H.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster betwist dat zij onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd. Zij hebben juist veel contact met elkaar gehad, vooral telefonisch, per e-mail of Whatsapp. Volgens verweerster wordt in de klachtbrief van klaagster ook bevestigd dat zij netjes heeft gereageerd op de e-mail van klaagster van 25 september 2019.

4.3    Voor de zitting van 26 februari 2019 is verweerster voor een voorbespreking van de zaak bij klaagster thuis langs gegaan. Na die zitting hebben klaagster en verweerster op 27 februari 2019 een goed gesprek met elkaar gehad en heeft klaagster weer het vertrouwen in haar uitgesproken, een en ander zoals beschreven in haar voortgangsbericht van 28 februari 2019 aan klaagster.

4.4    Verweerster betwist verder dat zij niet met klaagster heeft gecommuniceerd over de planning van de alimentatiezitting. Volgens verweerster was klaagster ervan op de hoogte dat zij veel moeite heeft gedaan om de op 10 oktober 2019 geplande alimentatiezitting te vervroegen, wat heeft geleid tot een zitting op 30 september 2019.

Klachtonderdeel b)

4.5    Volgens verweerster was zij niet te laat op de zitting van 26 februari 2019 waardoor geen vooroverleg meer met klaagster mogelijk was. Dat vooroverleg was niet nodig, omdat verweerster alles al met klaagster tijdens het thuisbezoek had besproken. Verweerster heeft de zitting goed voorbereid. Blijkens haar eigen aantekeningen heeft zij tijdens de zitting gereageerd op de standpunten van de advocaat van de wederpartij. Klaagster was, zoals afgesproken tijdens het vooroverleg, tijdens die zitting veel aan het woord omdat zij alle (medische) problematiek van haar ex-man het beste kon toelichten. In haar dossier zitten pleitaantekeningen, tevens zijnde verweerschrift, aldus verweerster.

4.6    Ten aanzien van de alimentatiekwestie stelt verweerster dat zij daarover uitgebreid overleg met klaagster heeft gehad. Uit haar dossiergegevens blijkt dat zij aan klaagster voorafgaand aan de zitting de pleitnotities heeft gezonden.

 

5    BEOORDELING

5.1    In deze zaak gaat het om de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster, waarover door klaagster wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.2    Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de aan de orde zijnde klachtonderdelen beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft klaagster haar stelling, dat verweerster onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd en voor de alimentatiezitting onbereikbaar is gebleken, met onvoldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, terwijl de door klaagster overgelegde stukken, waaronder de e-mails en vele Whatsapp berichten tussen partijen, ook geen concrete aanknopingspunten opleveren op grond waarvan kan worden geoordeeld dat verweerster zich tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gedragen. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Nu in zoverre van klachtwaardig handelen door verweerster jegens klaagster dan ook geen sprake is geweest, zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster in de twee zaken niet de zorg jegens klaagster betracht die van haar als advocaat verwacht mocht worden, zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

5.5    In de zorgkwestie staat als onbetwist vast dat verweerster niet tijdig het griffierecht heeft betaald en ook niet tijdig processtukken voor de zitting van 26 februari 2019 heeft ingediend. Dat verweerster voorafgaand aan deze zitting pleitnotities aan klaagster heeft gestuurd, kan de raad op basis van de stukken niet vaststellen. Klaagster heeft dat ontkend, zodat het op de weg van verweerster had gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. In geschil tussen partijen is verder of zij tijdens de voorbespreking thuis bij klaagster hadden afgesproken dat zij ook voorafgaand aan de zitting nog overleg met elkaar zouden hebben. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van de raad mag van een advocaat worden verwacht, al helemaal in emotionele zaken waarin kinderen een rol spelen, dat deze ruimschoots op tijd aanwezig is voor een zitting. Niet alleen kunnen dan nog de laatste ontwikkelingen met de cliënt worden besproken, de advocaat kan de cliënt dan ook rustig voorbereiden voor de zitting. Dit heeft verweerster niet gedaan. In zoverre heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld.

5.6    De juistheid van de verdere verwijten van klaagster in de zorgkwestie, in het bijzonder dat er inhoudelijk ook fouten door verweerster zouden zijn gemaakt en klaagster nadeel daarvan heeft ondervonden, is voor de raad niet komen vast te staan. Stukken die dat verwijt nader onderbouwen, ontbreken.

5.7    Ten aanzien van de alimentatiekwestie is de raad van oordeel dat verweerster daarmee onvoldoende voortvarend voor klaagster aan de slag is gegaan. In december 2018 heeft verweerster contact met de advocaat van de wederpartij van klaagster gehad en heeft schriftelijk toegezegd dat alimentatieberekeningen zouden volgen. Voor zover de raad bekend, is het bij die toezegging gebleven. Klaagster heeft op 12 februari 2019, meteen op de dag van ontvangst ervan, ingestemd met het van verweerster ontvangen concept-verzoekschrift kinderalimentatie. Verweerster heeft geen sluitende verklaring gegeven waarom zij daarvoor en daarna zo lang heeft gewacht met het indienen van het verzoekschrift tot kinderalimentatie en waarom het zo lang heeft geduurd voordat verweerster de geboorte-akte van de dochter via de gemeente had geregeld. In het licht van de kernwaarde deskundigheid (artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet) lag het op de weg van verweerster om navraag bij de gemeente te doen naar het uitblijven van het kennelijk al eerder door haar aangevraagde document, dat in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was voor het voeren van de procedure. Dit klemt temeer nu klaagster op 16 mei 2019 aan verweerster had laten weten dat zij haar baan had verloren en de kinderalimentatie extra snel nodig had.   Ondanks deze spoedsituatie bij klaagster heeft verweerster pas op 15 juli 2019 digitaal het noodzakelijke document bij de gemeente aangevraagd. Of verweerster klaagster voldoende op de hoogte heeft gehouden van haar uitstelverzoek(en) bij de rechtbank en de zittingsplanning van de rechtbank, kan de raad bij gebreke van stukken van verweerster die haar standpunt onderbouwen, niet vaststellen. Het verweer van verweerster dat zij voor de alimentatiezitting op 30 september 2019 een pleitnotitie aan klaagster heeft gestuurd, komt de raad niet aannemelijk voor; stukken die dat onderbouwen, ontbreken eveneens. Bovendien had het bij tijdige toezending van die pleitnotitie eerder voor de hand gelegen dat de alimentatiezitting doorgang had gevonden en verweerster klaagster daarin had bijgestaan. Klaagster heeft die zitting echter vanwege haar vertrouwensbreuk met verweerster en ondanks haar spoedsituatie op het laatste moment laten aanhouden.

5.8    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster ten aanzien van beide zaken niet de zorgvuldigheid jegens klaagster betracht die van haar verwacht mocht worden, hetgeen haar tuchtrechtelijk wordt verweten. De raad oordeelt klachtonderdeel b) dan ook gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9    Het verwijt dat verweerster de alimentatiekwestie niet deskundig gedaan, zoals zou blijken  uit het overdrachtsdossier van verweerster aan haar nieuwe advocaat, is onvoldoende concreet onderbouwd. Nu een feitelijke grondslag ontbreekt, wordt klachtonderdeel c) ongegrond verklaard.

 

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is ten aanzien van het optreden van verweerster in de twee zaken. De raad constateert dat verweerster artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de norm omtrent de zorg voor haar cliënte. Verweerster heeft onvoldoende voortvarend de twee zaken van klaagster opgepakt en lijkt daarbij de financiële nood van klaagster en de bij dergelijke zaken spelende emoties uit het oog te zijn verloren. Doordat verweerster bij de deken geen dupliek heeft ingediend en zonder afmelding niet op de zitting aanwezig was, heeft zij de raad ook geen sluitende verklaring kunnen om welke reden zij zo heeft gehandeld.

6.2    Gelet op de ernst van de geconstateerde gebreken in de dienstverlening van verweerster is de raad van oordeel dat een aan verweerster op te leggen maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van twaalf weken noodzakelijk is. Daarmee geeft de raad aan verweerster een waarschuwing af, die daarmee de kans krijgt om gedurende de tevens op te leggen proeftijd van twee jaar kan laten zien dat zij haar praktijk weer onder controle heeft en handelt zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-608/AL/OV.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van twaalf (12) weken;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.

 

griffier                                                               voorzitter