Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:210
Zaaknummer
20-297
Inhoudsindicatie
Klagers hebben zich in oktober 2018 tot verweerder gewend. Ondanks zijn schriftelijke toezeggingen van 20 november 2018 en 25 april 2019 heeft verweerder pas op 31 mei 2019 een advies aan klagers uitgebracht. Klagers betwisten dat zij op 31 mei 2019 een advies hebben ontvangen. Wat daar ook van zij, de termijn van oktober 2018 tot 31 mei 2019 leidt tot het oordeel van de raad dat verweerder de zaak niet met de vereiste voortvarendheid ter hand heeft genomen. Zonder een verklaring voor deze traagheid, die verweerder niet heeft gegeven, is dit een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp. Verweerder heeft bovendien erkend dat hij te traag heeft gehandeld. De raad betrekt ook in haar oordeel dat het verweerder niet betaamt dat hij tot aan het bericht van klagers van 30 oktober 2019 geen enkele aanleiding heeft gezien om bij klagers te informeren naar hun reactie op zijn advies van 31 mei 2019. De overige verwijten van klagers raken de vrijheid die een advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Die verwijten zijn ongegrond. De raad legt de maatregel van een waarschuwing op.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2020
in de zaak 20-297/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
1. klager
2. klaagster
tezamen ook: klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 31 oktober 2019 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 april 2020 met kenmerk Z 1029588 HH/SD, door de raad ontvangen op 22 april 2020, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2020. Klagers noch verweerder waren aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klagers hebben op 18 oktober 2018 verweerder verzocht hen rechtsbijstand te verlenen in verband met een hen overkomen verkeersongeval op 21 januari 2018. De opdracht is op 20 oktober 2018 bevestigd. Daaraan vooraf gaand hebben twee andere advocaten hen bijgestaan.
2.3 De verzekeraar van de veroorzaker van het verkeersongeval heeft de aansprakelijkheid voor de schade erkend.
2.4 Op 20 november 2018 heeft verweerder aan klagers bericht:
“….ik kom spoedig bij u op de zaak terug.”Bij bericht van 25 april 2019 heeft verweerder geschreven:
“We komen in de loop van volgende week inhoudelijk op uw zaak terug.”2.5 In een e-mailbericht van 31 mei 2019 heeft verweerder klagers negatief geadviseerd over de schadeclaims. Hij achtte die niet haalbaar. Dit bericht is foutief geadresseerd. Het e mailadres van klagers op het bericht is onjuist.
2.6 Klagers hebben op 19 september 2019 aan verweerder geschreven:
“Wanneer komt u inhoudelijk op de zaak terug?”2.7 Bij bericht van 31 oktober 2019 heeft verweerder het bericht van 31 mei 2019 aan klagers aan het juiste adres verzonden nadat klagers bij e-mailbericht van 30 oktober 2019 aan verweerder hebben geschreven:
“5 maanden later hebben wij nog geen enkel tegenbericht van u gehad ondanks herhaalde verzoeken voor een update. als u niet reageert voor 15 november op onze laatste email ben ik genoodzaakt de order van advocaten in the schakelen.”2.8 Bij brief van 22 november 2019 heeft verweerder de opdracht beëindigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) de behandeling van de zaak niet voortvarend ter hand te nemen en niet of zeer traag te reageren op verzoeken van klagers om actie te ondernemen en hen van de voortgang op de hoogte te stellen;
b) pas na het dreigen met een klacht op 31 oktober 2019 het e-mailbericht van 31 mei 2019 te verzenden. Volgens klagers is het een e-mailbericht van 31 mei 2019 een bericht met een gefabriceerde datum;
c) de zaak niet goed heeft kunnen beoordelen omdat hij geen onafhankelijke arts heeft ingeschakeld. Zijn oordeel dat het smartengeld van € 1500,00 voldoende was is niet gebaseerd op onafhankelijk onderzoek van klagers gezondheid. Verweerder heeft ook niets gedaan met klagers verzoek contact op te nemen met de reumatoloog die klager sub 1 behandelde.
d) geen verder contact heeft opgenomen met de verzekeraar van de tegenpartij nadat hij zich daar op 14 mei 2019 had gemeld;
e) niet op klagers verzoek contact heeft opgenomen met het UWV om helderheid te krijgen over de door het UWV gedane betalingen;
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Verweerder erkent dat het allemaal erg lang geduurd heeft. Dat had beter gekund. Na bestudering van het dossier en mondeling advies van de medisch adviseur is verweerder tot een negatief advies gekomen, dat hij in zijn brief aan klagers van 31 mei 2019 heeft neergelegd.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 Verweerder heeft na ontvangst van het e-mailbericht van klagers van 30 oktober 2019 gemerkt dat er een fout stond in het e-mailbericht van 31 mei 2019 waarbij zijn brief van die datum van gevoegd. Deze fout is niet tijdig ontdekt; hij heeft geen melding ontvangen dat het bericht niet kon worden afgeleverd. Verweerder betwist uitdrukkelijk de suggestie van klagers dat hij op 31 oktober 2019 het bericht van 31 mei 2019 heeft geconstrueerd als zou het op die datum zijn verzonden terwijl dat niet het geval was. Dat is technisch onmogelijk.
Ad klachtonderdeel c)
4.3 Op basis van dossier van klagers is gebleken dat nader medisch onderzoek niet vereist was. Er was geen verlies aan verdienvermogen bij de vergelijking van de situatie van klager sub 1 voor en na het verkeersongeval. De inschatting van het smartengeld is gebaseerd op verweerders ervaring en wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend.
Ad klachtonderdeel d)
4.4 Verweerder heeft zich op 14 mei 2019 bij de verzekeraar van de wederpartij gemeld.
Ad klachtonderdeel e)
4.5 Klagers hebben voordat verweerder in de zaak werd betrokken uitkeringen van het UWV ontvangen. Hij kan bij gebrek aan wetenschap daar niets over verklaren.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt en dat hij reageert op berichten van zijn cliënt. Voorts dient de advocaat de belangen van de cliënt zorgvuldig te behartigen op de wijze die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Zijn optreden dient te voldoen aan die professionele standaard.
Ad klachtonderdeel a) en b)
5.2 Deze onderdelen van de klacht zijn naar het oordeel van de raad gegrond. Klagers hebben zich in oktober 2018 tot verweerder gewend. Ondanks zijn schriftelijke toezeggingen van 20 november 2018 en 25 april 2019 heeft verweerder op zijn vroegst pas op 31 mei 2019 een advies aan klagers uitgebracht. Deze lange termijn leidt tot het oordeel dat verweerder de zaak niet met de vereiste voortvarendheid ter hand heeft genomen. Zonder een verklaring voor deze traagheid, die verweerder niet heeft gegeven, is dit een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp. Verweerder heeft ook erkend dat hij te traag heeft gehandeld. De raad betrekt in haar oordeel dat - er vanuit gaande dat de stelling van verweerder juist is dat hij wel degelijk de brief op 31 mei 2019 per e-mail heeft verzonden - het verweerder niet betaamt dat hij tot aan het bericht van klagers van 30 oktober 2019 geen enkele aanleiding heeft gezien om bij klagers te informeren naar hun reactie op zijn advies van 31 mei 2019.
Ad klachtonderdeel c)
5.3 Verweerder heeft in een brief gedateerd 31 mei 2019 uiteengezet waarom hij van mening is dat de zaak van klagers juridisch niet haalbaar was. Uitgaande van de vrijheid die een advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, is de raad van oordeel dat verweerder op dit punt geen verwijt kan worden gemaakt. Dat zijn handelen daarbij onder de maat van de professionele standaard was, is niet gebleken, Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel d) en e)
5.4 Klagers verwijten dat verweerder geen contact heeft opgenomen met het UWV en de verzekeraar van de wederpartij, treffen geen doel. De beslissing van verweerder om op deze punten op te treden zoals hij heeft gedaan, valt eveneens binnen het kader van zijn vrijheid om de zaak te behandelen op de wijze die hem goed dunkt. Klagers hebben onvoldoende onderbouwd dat verweerder daarbij ernstige fouten heeft die gemaakt die hun zaak hebben geschaad. Deze onderdelen van de klacht zijn ongegrond.
6 MAATREGEL
De raad legt verweerder de maatregel van een waarschuwing op. De raad acht deze maatregel passend, omdat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en hij heeft erkend dat hij tekortgeschoten is in een voortvarende behandeling van de zaak van klagers.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummer 20-297.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen c), d) en e) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klagers;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2020.
Griffier Voorzitter