Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:204

Zaaknummer

20-763/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond. Verweerster heeft gehandeld conform gedragsregel 18 lid 3.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 december 2020 in de zaak 20-763/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 oktober 2020 met kenmerk K047 2020 ar/jh, door de raad ontvangen op 12 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over (onder meer) het gezamenlijk gezag over en de omgang met hun kinderen. Door de ex-partner is daartoe op 17 april 2019 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank.

1.2    Op 12 juni 2019 heeft klaagster in een e-mail aan verweerster het volgende geschreven:

“Ik heb zojuist telefonisch met u contact gehad in verband met mogelijk dreigende kort geding over de omgangsregeling en verzoekschrift voor gezamenlijk gezag (hier staat een datum van 10 juli voor de rechtbank gepland). (…)

Verder zal ik onderzoeken of ik in aanmerking kom voor toevoeging.”

1.3    Verweerster heeft diezelfde dag nog gereageerd:

“We spraken af – los van het feit of je al dan niet in aanmerking komt voor een toevoeging – dat ik je alleen wil bijstaan op basis van een nog af te stemmen uurtarief. In dat verband zal ik je ook een voorschot vragen, graag bevestiging dat dit akkoord is?”

1.4    Klaagster heeft op 14 juni 2019 laten weten dat zij akkoord is.

1.5    Op 18 juni 2019 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Ik heb nog even nagedacht over het uurtarief dat ik jou in rekening zal brengen. (…) Voorlopig ben ik bereid om mijn uurtarief vast te stellen op € 200,-- exclusief kantoorkosten en BTW. Kan jij je hierin vinden? Indien jij hiermee akkoord gaat, dan zal ik jou een voorschotdeclaratie voor een bedrag van € 1.500,- exclusief BTW toezenden.”

1.6    Klaagster heeft op 19 juni 2019 laten weten dat zij akkoord is.

1.7    Op 8 juli 2019 heeft verweerster een verweerschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag, waarna de zaak op 10 juli 2019 ter zitting is behandeld.

1.8    Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 augustus 2019 is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en zijn partijen verwezen naar een mediator. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de regeling inzake de omgang en de kinderalimentatie is aangehouden tot 1 november 2019, in afwachting van de resultaten van de mediation.

1.9    Op 30 oktober 2019 heeft de mediator de door klaagster en de ex-partner getekende overeenkomst per e-mail aan verweerster en de advocaat van de ex-partner gestuurd. De mediator schrijft in de e-mail:

“In de overeenkomst staat genoemd dat [ex-partner] en [klaagster] met deze overeenkomst de procedure wensen te stoppen.”

1.10    Op 1 november 2019 heeft verweerster het bericht van de mediator doorgestuurd aan klaagster en het volgende geschreven:

“Graag overleg ik met jou hoe jij dit ziet en of het overeenstemt met jouw wensen.”

1.11    Op 5 november 2019 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Inmiddels krijg ik bericht van de rechtbank over de afronding in de mediation. Ook moeten wij de rechtbank berichten over hoe nu verder. Ik wil jou vragen, zoals ik al per eerdere mail deed, om contact met mij op te nemen om een afspraak te maken zodat wij het kunnen afronden.”

1.12    Klaagster heeft diezelfde dag als volgt gereageerd: 

“Wat mij betreft kunnen we de zaak afsluiten. Ik ben geen voorstander van een afspraak, omdat ik niet weet wat we nog zouden moeten bespreken en ik financiële uitgaven hieraan zo beperkt mogelijk wil houden. (…)

Als er zaken zijn die we moeten bespreken, dan hoor ik graag wat dat is.”

1.13    Bij brief van 18 november 2019 heeft de griffier van de rechtbank het F9-formulier van de advocaat van de wederpartij van 1 november 2019 aan verweerster gezonden, met het verzoek binnen veertien dagen schriftelijk te reageren. De advocaat van de wederpartij heeft in het formulier geschreven dat het mediationtraject ertoe heeft geleid dat partijen een ouderschapsplan hebben ondertekend, dat het de wens van partijen is om de procedure te beëindigen en dat de ex-partner aldus heeft begrepen dat de overige verzoeken over en weer worden ingetrokken en dat de zaak zonder nadere mondelinge behandeling kan worden afgedaan.

1.14    Op 19 november 2019 heeft klaagster in een e-mail aan verweerster om de eindfactuur gevraagd.

1.15    Op 26 november 2019 heeft de secretaresse van verweerster de brief van de rechtbank van 18 november 2019 per e-mail doorgestuurd aan klaagster. Aan klaagster is gevraagd aan te geven in hoeverre zij akkoord is met het bericht van de advocaat van de wederpartij.

1.16    Op 3 december 2019 heeft klaagster in een e-mail aan de secretaresse van verweerster als volgt gereageerd:

“Dit is zoals besproken tijdens laatste mediation gesprek waarin het ouderschapsplan is opgesteld. Ik heb verder geen aanvullingen.”

1.17    Op 3 december 2019 heeft verweerster een F9-formulier bij de rechtbank ingediend, inhoudende:

“In aansluiting op het bericht van [advocaat wederpartij] d.d. 1-11-2019 informeer ik u dat partijen het ouderschapsplan hebben ondertekend en dat de zaak zonder nadere mondelinge behandeling kan worden afgedaan.”

1.18    Op 9 december 2019 heeft de secretaresse van verweerster een e-mail van de advocaat van de wederpartij van 6 december 2019 doorgestuurd aan klaagster en haar het volgende gevraagd:

“Kunt u met een enkel woord aangeven dat uw verzoek om kinderalimentatie wordt ingetrokken en dat de zaak zonder mondelinge behandeling kan worden afgedaan?”

1.19    Op 10 december 2019 heeft klaagster als volgt gereageerd:

“Het verzoek om kinderalimentatie wil ik bespreken tijdens de mediation met [ex-partner]. Op dit moment heeft meneer de financiële middelen niet, maar wanneer hier verandering in zal komen, wil ik dit opnieuw bespreken.

Dus het verzoek in deze rechtszaak kan komen te vervallen, maar dat wil niet zeggen dat ik af zie van kinderalimentatie.”

1.20    Verweerster heeft diezelfde dag in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Het is mij nog niet helemaal duidelijk, omdat ik er vanuit was gegaan dat de mediation was beëindigd.

Het lijkt mij dan ook niet verstandig om het verzoek in te trekken, maar dit eerst in de mediation te bespreken en op zijn minst vast te leggen dat hij op dit moment geen draagkracht heeft, zo begrijp ik.

Ik wil graag even overleg om de juiste stappen te kunnen zetten. Wanneer schikt jou?”

1.21    Op 12 december 2019 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Gisteren hebben wij telefonisch met elkaar gesproken. (…) Ik heb jou aangegeven dat het verstandig is de kinderbijdrage zodanig in de mediation met [mediator] en [ex-partner] te regelen dat waar hij op dit moment geen draagkracht heeft, wellicht in de toekomst deze draagkracht er wel is en dan ook de bijdrage opnieuw moet worden vastgesteld.

Ik zou jou willen adviseren om ofwel de procedure op dit punt aan te houden en tegelijkertijd de afspraken in onderling overleg ofwel via de mediation ofwel via de advocaten tot stand te brengen.”

1.22    Diezelfde dag heeft klaagster in een e-mail aan verweerster het volgende geschreven:

“Misschien dat ik hierover nog je advies wil. (…)

Ik weet dat ik het ouderschapsplan heb ondertekend, maar ik vroeg me toch nog af of recente gebeurtenissen nog mogelijkheid geven om het ouderschapsplan bijv aan te scherpen en dus het in zijn geheel aan te houden?”

1.23    Op 13 december 2019 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“We moeten maar even met elkaar een afspraak maken maar ik geef je nu alvast aan dat een ouderschapsplan altijd kan worden gewijzigd als er sprake is van een wijzing van omstandigheden.”

1.24    Op 2 januari 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Ik heb gebeld met de rechtbank en aan mij werd aangegeven dat er een beschikking volgt, waarbij het gezag en de zorgregeling is afgesproken zoals ook in het ouderschapsplan staat omschreven.

Voor het overige, waar het de kinderalimentatie betreft, wordt aangehouden tot 1 maart.”

1.25    Uit de factuur van verweerster van 2 januari 2020 volgt dat aan klaagster een bedrag van € 1.233,30 (inclusief bureaukosten, BTW en € 297,- griffierechten) is gedeclareerd.

1.26    Op 13 januari 2020 heeft klaagster in een e-mail aan verweerster het volgende geschreven:

“Ik ben enorm verbaasd over wat je mij in rekening brengt. Zoals ik het nu zie schrijf je met een vork en lijkt het bedrag totaal niet in verhouding te staan voor het werk dat je voor mij hebt verricht.

Ik ben ook zeker niet van plan om dit te betalen. (…) En voor de duidelijkheid: ik wil geen gebruik meer maken van je diensten. (…)

Maar dat dit me 1200 euro zou kosten, gaat echt te ver. Het enige wat je hebt geadviseerd is om de kinderalimentatie aan te houden. (…)

Verder ronden we het nu af en ik ontvang EUR 1815 voorschot van jou alsnog terug.

Indien je niet binnen 2 weken het voorschot aan mij hebt overgemaakt, zal ik overgaan tot een juridische procedure en een klacht indienen bij de orde van advocaten.”

1.27    Verweerster heeft diezelfde dag per e-mail o.a. gereageerd:

“Ik denk dat jij niet helemaal beseft welke werkzaamheden het hier betreft.

Het was zeker niet alleen het telefoongesprek met jou, maar ik heb ook meerdere malen met de rechtbank gesproken en met de wederpartij en moeten lezen hetgeen mij was toegezonden. (…)

Ik heb jou eerder gevraagd om een keer hier te komen, zodat wij het met elkaar kunnen bespreken en ik wil jou dit nu ook nogmaals vragen, want de beschikking zal ook op korte termijn volgen.

Dan kunnen wij de beschikking met elkaar bespreken en stel ik voor dat ik dat gesprek voor jou zal doen zonder kosten hiervoor in rekening te brengen, dan kunnen wij meteen met elkaar een oplossing vinden voor de declaratie.”

1.28    Op 15 januari 2020 heeft klaagster per e-mail laten weten dat een vrijblijvende afspraak over de factuur akkoord is. Ook heeft zij verweerster gevraagd de griffier te berichten dat verweerster niet langer voor klaagster zal optreden.

1.29    Bij e-mail van 20 januari 2020 heeft verweerster de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2020 aan klaagster gestuurd.

1.30    Op 30 januari 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster o.a. het volgende geschreven:

“Afgelopen vrijdag hadden wij een bespreking hier met elkaar op kantoor. (…)

Helaas hebben jullie de bespreking vroegtijdig verlaten wat mij betreft zonder oplossing.

Ik heb geprobeerd om jou te laten zien aan de hand van alle correspondentie wat ik voor jou heb gedaan om de beschikking van de rechtbank Den Haag tot een goed einde te krijgen.

Ook al geef jij aan dat er niets valt aan te merken op de inhoud van mijn werkzaamheden en de beschikking inderdaad een goed einde heeft gekregen, jij toch meent dat ik niet meer werkzaamheden in rekening mag brengen nu jij eerder had aangegeven dat de zaak voor jou klaar was. (…)

Ik heb jou na het weekend meteen maandagochtend gebeld (…) dat ik desalniettemin bereid was jou een voorstel te doen, waarbij het voorschot dat door jou eerder is betaald door jou wordt verrekend met de laatste werkzaamheden en dat ik jou daar dan een matiging op zou willen toepassing. (…)

Tijdens de bespreking gaf jij aan dat jij wel voor het advies dat jij hebt gevraagd op 12 december 2019 wil betalen. (…)

Mijn voorstel is nu dat jij of wel akkoord gaat met de matiging die ik in gedachten heb door nog de helft van de tijd van het totaal door mij verrichte werkzaamheden in rekening te brengen die ik heb gedaan ofwel, dat vind ik ook goed, ik stort het hele voorschot in depot op de rekening van de deken en hij zal dan met ons moeten bedenken in hoeverre het hele dan wel een deel van het voorschot aan jou zal worden teruggestort.”

1.31    Op 3 februari 2020 heeft klaagster o.a. als volgt gereageerd:

“In reactie op je voorstel van 30 januari jl. om de factuur met de helft te verminderen, wil ik je laten weten hier niet mee akkoord te gaan.

Nogmaals, ik heb op 5 november 2019 aangegeven niet langer meer gebruik te willen maken van jouw diensten. Zonder hierop te reageren ben jij doorgegaan met het verlenen van je dienstverlening. De kosten hiervan betaal ik daarom niet.”

1.32    Op 2 maart 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster bij de start misleid door te zeggen dat ze geen toevoegingszaken doet, terwijl verweerster op haar website het tegendeel aangeeft.

b)    Verweerster bleef haar diensten aanbieden en hiervoor kosten in rekening brengen, nadat klaagster op 5 november 2019 richting verweerster had aangegeven niet langer aan haar juridische dienstverlening te willen uitgeven en de zaak via mediation te willen afronden. Verweerster handelde tegen klaagsters specifieke en duidelijk aangegeven wens in.

c)    Verweerster heeft aangegeven dat klaagster haar juridische dienstverlening nodig had inzake de afronding van de kinderalimentatie, terwijl dit incorrect was. Verweerster heeft klaagster hierin niet goed geadviseerd.

2.2    Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft klaagster toegelicht dat verweerster na 5 november 2019 bleef verzoeken om een afspraak, maar dat klaagster geen reactie kreeg op de vraag wat dan besproken moest worden. Zonder overeenstemming over deze dienstverlening heeft klaagster een factuur van verweerster ontvangen over de volgens verweerster geleverde dienstverlening na 5 november 2019.

2.3    Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft klaagster toegelicht dat via mediation is afgesproken geen kinderalimentatie af te spreken, omdat beide partijen niet daadkrachtig waren op dat moment. Verweerster gaf echter aan dat de advocaat van klaagsters ex-partner voorstelde om in de beschikking op te nemen dat helemaal van kinderalimentatie zou worden afgezien. Klaagster ging twijfelen aan de gemaakte afspraken en heeft toen aangegeven dat zij mogelijk advies van verweerster wilde. Daarop is er telefonisch contact geweest met verweerster over de kinderalimentatie en is afgesproken om de kinderalimentatie aan te houden en via mediation hierover afspraken te maken. Klaagster stelt dat verweerster haar onjuist heeft voorgelicht, omdat het helemaal niet mogelijk is af te zien van de kinderalimentatieplicht.

2.4    Gezien de aard van de klacht, acht klaagster alle facturen niet gerechtvaardigd en wenst zij een volledige terugbetaling van de door haar betaalde bedragen.

 

3    VERWEER

3.1    Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft verweerster aangevoerd dat zij klaagster voorafgaand aan en bij aanvang van de werkzaamheden heeft geïnformeerd over gefinancierde rechtsbijstand. Klaagster heeft tot tweemaal toe ingestemd met de bijstand op betalende basis. Ook heeft zij het voorschot en de eerste factuur zonder protest betaald. Van misleiding is geen sprake: (voormalig) collega’s van verweerster hebben in het verleden toevoegingszaken gedaan, waarin de vermelding op de website past. Verweerster doet in de regel echter geen toevoegingszaken.

3.2    Met betrekking tot klachtonderdelen b en c heeft verweerster aangevoerd dat klaagster bij mail van 5 november 2019 had aangegeven dat de zaak kon worden gesloten. Nadien heeft zij echter om additioneel advies gevraagd, zoals bijvoorbeeld in haar mail van 12 december 2019. Bovenal geldt dat klaagsters belang gediend was met de voortgezette werkzaamheden met betrekking tot de kinderalimentatie. Mogelijk zou verweerster zelfs een beroepsfout hebben begaan indien zij klaagster niet meer had geassisteerd in de periode na 5 november 2019.

3.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a

4.1    Klaagster verwijt verweerster dat zij bij de start van de zaak door verweerster is misleid doordat zij heeft aangegeven dat ze geen toevoegingszaken doet, terwijl verweerder op haar website het tegendeel aangeeft.

4.2    De voorzitter overweegt dat op de website van het kantoor van verweerster is vermeld dat altijd wordt nagegaan in hoeverre cliënten in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster heeft klaagster niet op toevoegingsbasis, maar op betalende basis bijgestaan. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij klaagster bij de aanvang van haar werkzaamheden heeft geïnformeerd over bijstand op toevoegingsbasis en over de wijze waarop daarmee op haar kantoor wordt omgegaan. Op basis van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat verweerster klaagster tijdens het eerste telefoongesprek op 12 juni 2019 heeft laten weten dat zij, mede gelet op het spoedkarakter van de zaak en drukte op haar kantoor, niet bereid was klaagster op toevoegingsbasis bij te staan, dat zij klaagster om die reden in overweging heeft gegeven een andere advocaat te zoeken, maar dat klaagster desondanks heeft aangedrongen op verweerster bijstand. Verweerster heeft vervolgens op 12 juni 2019 per e-mail bevestigd dat was afgesproken dat – los van het feit of klaagster al dan niet in aanmerking kwam voor een toevoeging – verweerster klaagster zou bijstaan op basis van een nog af te stemmen uurtarief. Verweerster heeft klaagster om bevestiging gevraagd. Klaagster heeft op 14 juni 2019 bevestigd dat het een en ander akkoord was.

4.3    In gedragsregel 18 lid 3 is bepaald dat het de advocaat, in het geval de cliënt in aanmerking komt voor een toevoeging, niettemin vrij staat op betalende basis voor die cliënt op te treden, mits dit schriftelijk aan de cliënt wordt bevestigd. De voorzitter is van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan nu verweerster het een en ander schriftelijk heeft bevestigd op 12 juni 2019 en klaagster vervolgens ook haar akkoord heeft gegeven. In de daaropvolgende correspondentie tussen klaagster en verweerster is vervolgens overeenstemming bereikt over het uurtarief van verweerster. Op basis van het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van misleiding. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdelen b en c

4.4    Nu beide klachtonderdelen betrekking hebben op de (kwaliteit van) dienstverlening door verweerster, zal de voorzitter deze gezamenlijk behandelen.

4.5    Bij een klacht over de kwaliteit van dienstverlening geldt de maatstaf dat een advocaat een ruime mate van vrijheid heeft met betrekking tot de keuzes die hij maakt en de keuzes waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.6    De voorzitter stelt op basis van de stukken vast dat de tussen klaagster en haar ex-partner gesloten mediationovereenkomst geen afspraken bevatte over de door klaagster – bij zelfstandig verzoek – verzochte kinderalimentatie. Verweerster achtte het evenwel van belang dit punt met klaagster te bespreken. Verweerster heeft daarom vanaf 1 november 2019 klaagster meermalen gevraagd een afspraak met haar te maken, ook omdat verweerster de rechtbank diende te berichten over het vervolg van de zaak.

4.7    Klaagster heeft verweerster laten weten dat de zaak kon worden gesloten, zonder dat het voor verweerster duidelijk was of dit tevens impliceerde dat het zelfstandige alimentatieverzoek kon worden ingetrokken. Intussen verlangden de wederpartij en de rechtbank een antwoord op de vraag of het verzoek al dan niet als ingetrokken kon worden beschouwd.

4.8    De voorzitter stelt vast dat verweerster zich heeft ingespannen de zaak met klaagster te bespreken. Verweerster heeft daarbij verwezen naar het bericht dat zij van de mediatior had ontvangen, waaruit bleek dat er niets was vastgelegd omtrent de kinderalimentatie. Na 5 november 2019 is gedurende vijf weken voor de rechtbank, de wederpartij en voor verweerster onduidelijkheid blijven bestaan over de vraag of het alimentatieverzoek al dan niet als ingetrokken kon worden beschouwd. Omdat verweerster het in klaagsters belang achtte dat dit verzoek zou worden aangehouden, heeft zij de rechtbank geïnstrueerd het verzoek om kinderalimentatie aan te houden.

4.9    Pas op 10 december 2019 heeft klaagster verweerster bericht dat ‘het verzoek in de rechtszaak kon komen te vervallen’, maar ‘dat dit niet inhield dat klaagster afzag van kinderalimentatie’. Omdat voor verweerster niet geheel duidelijk was wat klaagster met deze opmerking bedoelde, heeft zij opnieuw verzocht om overleg ‘om de juiste stappen te kunnen zetten’. Klaagster is diezelfde dag met dit voorstel akkoord gegaan, waarna op 12 december 2019 telefonisch overleg heeft plaatsgevonden. Dit overleg heeft geresulteerd in verweersters advies om de procedure op het punt van de alimentatie aan te houden.

4.10    De voorzitter overweegt dat het op de weg van verweerster lag om vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid bij klaagster na te gaan wat haar expliciete wensen waren met betrekking tot het (aangehouden) alimentatieverzoek, alvorens zij hierover en/of over de afronding van de mediation kon berichten. Het een en ander is naar het oordeel van de voorzitter in overeenstemming met de hiervoor genoemde professionele standaard. De herhaalde verzoeken en/of de handelwijze van verweerster hebben er immers toe geleid dat klaagster uiteindelijk op 10 december 2019 alsnog aan verweerster liet weten dat zij niet afzag van kinderalimentatie, wat tot gevolg heeft gehad dat het verzoek is aangehouden en op een later moment alsnog inhoudelijk door de rechtbank zal worden behandeld. Daarmee zijn klaagsters belangen gediend. Dat verweerster na 5 november 2019 de nodige (administratieve) werkzaamheden heeft verricht, kan – gelet op het hiervoor geschetste verloop van de zaak – naar het oordeel van de voorzitter niet aan verweerster worden tegengeworpen. Ook het feit dat klaagster op 19 november 2019 om een eindfactuur heeft gevraagd doet daar niet aan af. Vast staat dat er na 5 november 2019 nog noodzakelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat het verweerster vrij stond klaagster daarvoor (aanvullend) te factureren.

4.11    De klacht dat verweerster ten onrechte heeft aangegeven dat klaagster haar bijstand nodig had met het oog op de afronding van de zaak en/of dat zij klaagster hierover niet goed heeft geadviseerd, heeft klaagster niet onderbouwd. De voorzitter merkt op dat in een zaak als de onderhavige bijstand van een advocaat wettelijk verplicht is. Dat betekent dat verweerster of een andere advocaat de rechtbank na de totstandkoming van de mediationovereenkomst diende te informeren over het verdere verloop van de (alimentatie)zaak. Indien verweerster zou hebben aangegeven dat haar bijstand in het kader van de afronding van klaagsters zaak (nog steeds) noodzakelijk was, geldt dat dit niet onjuist noch klachtwaardig is.

4.12    De voorzitter zal daarom ook de klachtonderdelen b en c kennelijk ongegrond verklaren.

4.13    Gezien de aard van de klacht is klaagster van mening dat al verweersters facturen niet gerechtvaardigd zijn en wenst zij volledige terugbetaling van de door haar betaalde bedragen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is daar – voor zover daarvoor binnen het tuchtrecht al plaats is – geen reden toe. 

Conclusie

4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.