Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:185

Zaaknummer

20-713/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond, vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 november 2020 in de zaak 20-713/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 september 2020 met kenmerk R 2020/59 edg/gh, door de raad ontvangen op 9 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 25 juli 2019 is door (...) (hierna: de praktijk) een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente. Klaagster treedt op als contactpersoon van de praktijk.

1.2    Op 2 oktober 2019 is aan de praktijk een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een bestaand bijgebouw tot praktijkruimte. Bij het besluit zijn de aanvraaggegevens opgenomen, waarin onder meer is opgenomen dat de geschatte kosten € 140.000,- bedragen.

1.3    Op 12 november 2019 heeft verweerder, namens zijn vier cliënten, een (eerst) pro forma bezwaarschrift ingediend tegen de verlening van de hiervoor genoemde omgevingsvergunning. Op 9 december 2019 is het bezwaarschrift door verweerder aangevuld. In het bezwaarschrift is onder andere het volgende vermeld:

“Voorts is de investering van € 140.000,- alleen te verantwoorden als een langdurig gebruik aannemelijk is. Gelet echter op de leeftijd van aanvrager [leeftijd] en het feit dat zij elders haar werk heeft (…) Van de aanvraag had ten minste een bedrijfsplan, met investering- en financieringsparagraaf, onderdeel uit moeten maken. (…) Temeer daar er nog drie kinderen woonachtig zijn in de ouderlijke woning.”

1.4    Op 19 februari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.5    Op 20 maart 2020 is het door verweerder ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft in het bezwaarschrift persoonlijke gegevens van klaagster – zoals leeftijd, sekse en gezinssamenstelling – vermeld, wat discriminerend is en in strijd met de AVG. Verweerder doet daarmee een aanval op klaagsters integriteit en het kan niet anders gelezen worden dan om klaagsters geloofwaardigheid, deskundigheid, opleiding en capaciteiten in het diskrediet te brengen op basis van persoonlijke gegevens die niet ter zake doen. Ook heeft verweerder klaagsters privacy geschonden door te vermelden dat sprake is van drie inwonende kinderen.

b)    Verweerders opmerking dat de aanvraag ten minste een bedrijfsplan, met investerings- en financieringsparagraaf, had dienen te bevatten, doet ernstig twijfelen aan zijn professionaliteit, deskundigheid en integriteit.

c)    Verweerder heeft klaagsters investeringsbudget vermeld, wat klaagsters positie schaadt bij het aanvragen van offertes.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de door hem aangevoerde argumenten in het bezwaarschrift in het omgevingsrecht aspecten zijn die het bevoegd gezegd bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet betrekken. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat het bedrag van € 140.000,- het bedrag aan opgegeven bouwkosten is, dat vermeld staat in de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Deze aanvraag maakt onderdeel uit van de vergunning en is openbaar.

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Klachtonderdeel a

4.2    De voorzitter merkt allereerst op dat uit het door klaagster overgelegde deel van verweerders bezwaarschrift niet kan worden afgeleid dat verweerder daarin klaagsters sekse heeft vermeld als aspect dat bij de beoordeling van het bezwaarschrift diende te worden betrokken.

4.3    Vast staat dat verweerder in het bezwaarschrift klaagsters leeftijd en gezinssamenstelling heeft vermeld. Naar het oordeel van de voorzitter leidt deze vermelding niet tot de conclusie dat sprake is van een aanval op klaagsters integriteit. Dat de vermelding van deze gegevens niet anders gelezen kan worden dan om klaagsters geloofwaardigheid, deskundigheid, opleiding en capaciteiten in diskrediet te brengen, is de voorzitter evenmin gebleken. Althans, klaagsters stellingen zijn daartoe niet, althans onvoldoende, onderbouwd.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat de vermeldingen van voornoemde gegevens evenmin  als onnodig grievend kan worden aangemerkt. Nu vermelding van deze gegevens van belang kon zijn voor de beoordeling van het bezwaarschrift, is de voorzitter van oordeel dat verweerder, bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten, klaagsters belangen niet onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Klachtonderdeel a wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b

4.5    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagsters rust. Klaagster heeft haar stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft in zijn verweer bovendien uiteengezet waarom een bedrijfsplan van belang is bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dat aan de professionaliteit, deskundigheid en integriteit van verweerder moet worden getwijfeld, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook klachtonderdeel b wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c

4.6    De voorzitter is van oordeel dat klaagster niet in haar belangen is geschaad door het vermelden van het investeringsbudget in het bezwaarschrift. Deze gegevens maakten reeds onderdeel uit van de door de praktijk ingediende aanvraag en waren openbaar. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Conclusie

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020