Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:191
Zaaknummer
20-470/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing.Verweerder heeft (te) lang geweigerd te voldoen aan zijn betalingsverplichting op grond van een rechterlijke uitspraak. Hij heeft daarbij signalen van klager en diens advocaat genegeerd en een aanwijzing van de deken naast zich neergelegd. Verweerder heeft daardoor gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit. De raad legt een voorwaardelijke schorsing van 2 weken op, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verweerder aan klager een bedrag van € 250,- betaalt.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 november 2020 in de zaak 20-470/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/42 edl/gh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 oktober 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 7 augustus 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft op 4 juli 2018 een klacht ingediend tegen verweerder. De Raad van Discipline heeft deze klacht op 20 mei 2019 gegrond verklaard, aan verweerder een berisping opgelegd en verweerder veroordeeld tot betaling aan klager van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- (zaaknummer 18-1020/DH/RO).
2.3 Het Hof van Discipline heeft op 13 januari 2020 de beslissing van de Raad van Discipline van 20 mei 2019 vernietigd, voor zover de raad aan verweerder de maatregel van berisping heeft opgelegd (zaaknummer 190162). Het Hof van Discipline heeft verweerder in plaats daarvan een waarschuwing opgelegd en de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigd.
2.4 Op 25 februari 2020 heeft de advocaat van klager in een e-mail aan verweerder (info@[verweerder].nl) verzocht het aan klager verschuldigde bedrag betreffende het griffierecht en de reiskosten aan klager te betalen. Op 10 maart 2020 heeft de advocaat van klager een herinnering gestuurd.
2.5 Op 7 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Verweerder is diezelfde dag door de deken om een reactie gevraagd.
2.6 Op 8 april 2020 heeft verweerder (info@[verweerder].nu) in een e-mail aan de advocaat van klager het volgende geschreven:
“Uw cliënt [naam klager] stelt dat u mij heb gemaild op 25 februari 2020 en op 10 maart 2020. Het voornoemde is onjuist. U hebt een verkeerd e-mailadres gehanteerd. (…) Ik wil u vriendelijk verzoeken uw Derdengeldenrekening aan mij te doen toekomen.”
2.7 De advocaat van klager heeft diezelfde dag het rekeningnummer van klager per e-mail aan verweerder verstrekt.
2.8 Op 15 april 2020 heeft de deken in een e-mail aan klager en verweerder het volgende geschreven:
“Wel zag ik uiteraard in de uitspraak van de Raad van Discipline de bepaling dat [verweerder] het aan mij betaalde griffierecht ad € 50,- dient te voldoen, alsmede een bedrag aan reiskosten voor de zitting in Den Haag ad € 50,-.”
2.9 In de dekenvisie van 4 juni 2020 is het volgende vermeld:
“Op basis van de uitspraak van de Raad van Discipline is mij duidelijk dat [verweerder] u (in totaal) een bedrag van € 100,- dient te voldoen (…) U merkt immers terecht op dat [verweerder] wel kennis had van de uitspraak van de Raad van Discipline en ook contact met u op had kunnen nemen.”
2.10 Op 18 juni 2020 heeft de deurwaarder de beslissingen genoemd onder 2.2 en 2.3 aan verweerder betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 207,74, voor onder meer het griffierecht en de reiskosten van klager, te voldoen.
2.11 In een brief van de deurwaarder van 22 juni 2020 aan klager is het volgende geschreven:
“In opgemelde zaak hebben wij de betaling van uw debiteur met deze mededeling ontvangen: “betaling onder protest omdat de uitspraak van de Raad is herroepen door de beslissing van het HOF”.
2.12 Uit de afrekening van de deurwaarder van 23 juni 2020 volgt dat klager een kostenvoorschot van € 150,- heeft voldaan. In totaal is door de deurwaarder een bedrag van € 354,74 ontvangen. De deurwaarder heeft hetzelfde bedrag gedeclareerd, waardoor aan klager uiteindelijk een bedrag van € 0,- toekomt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft geweigerd een aan klager toekomend bedrag van € 200,- te betalen.
3.2 Klager stelt dat hij voor het bedrag van € 200,- is uitgegaan van tweemaal griffierecht en tweemaal reiskosten, bij de Raad van Discipline en het Hof van Discipline. Klager wenst vergoeding van de gemaakte deurwaarderskosten ad € 354,74 en het in de onderhavige zaak betaalde griffierecht. Ook wenst hij aanspraak te maken op de wettelijke rente sinds de uitspraak van 20 mei 2019.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder stelt dat de klacht ziet op schadevergoeding en niet ziet op de uitspraak van de Raad van Discipline. De deken heeft die uitspraak erbij gehaald.
4.2 Verweerder stelt dat hij aanvankelijk alleen naar de uitspraak van het Hof van Discipline heeft gekeken, waaruit geen betalingsverplichting jegens klager bleek. Verweerder heeft inmiddels, via de deurwaarder, voldaan aan de uitspraak van de Raad van Discipline, waarmee de kous af is.
4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de e-mails van de advocaat van klager van 25 februari 2020 en 10 maart 2020 hem nooit hebben bereikt, omdat een onjuist e-mailadres is gebruikt. Verweerder heeft vervolgens aan de advocaat van klager om zijn derdengeldenrekening gevraagd, waarop de advocaat hem het rekeningnummer van klager deed toekomen. Verweerder wil echter niet rechtstreeks aan klager betalen, omdat hij niet wil dat klager zijn rekeningnummer weet.
4.4 Voor het overige komt het verweerder – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op de weigering van verweerder om te voldoen aan zijn betalingsverplichting jegens klager. Klager noemt bij zijn klacht al dat hij een klacht heeft ingediend, dat hij bij de Raad van Discipline heeft ‘gewonnen’ en dat verweerder vervolgens het hoger beroep heeft ‘verloren’. Anders dan verweerder stelt, ziet de klacht uitdrukkelijk op de betalingsverplichting als gevolg van de uitspraken van de Raad van Discipline en het Hof van Discipline.
5.2 Gelet op die twee hiervoor (onder 2.2. en 2.3) aangehaalde uitspraken was verweerder een bedrag van € 100,- verschuldigd aan klager. Voor de andere door klager genoemde € 100,- is in het dossier geen grondslag te vinden. Klager heeft immers bij het Hof van Discipline niet nogmaals griffierecht hoeven betalen. De resterende € 100,- berust kennelijk op een misvatting van klager.
5.3 Vaststaat dat verweerder het aan klager toekomende bedrag van € 100,- pas heeft voldaan op het moment dat door klager een deurwaarder is ingeschakeld, te weten op of rond 18 juni 2020. Dit terwijl de beslissing van het Hof van Discipline van 13 januari 2020 is en er in ieder geval op 8 april 2020 over deze kwestie contact is geweest tussen verweerder en de advocaat van klager. Dat eerdere e-mails naar een verkeerd e-mailadres zijn gestuurd, doet niet terzake. Verweerder had klager ook zelf kunnen benaderen.
5.4 Klager heeft op 7 april 2020 een klacht ingediend bij de deken over deze kwestie, waarop verweerder diezelfde dag nog om reactie is gevraagd. De advocaat van klager heeft vervolgens op 8 april 2020 het rekeningnummer van klager aan verweerder doen toekomen. Beide momenten hadden voor verweerder aanleiding kunnen zijn om aan zijn betalingsplicht te voldoen. Verweerder is echter niet overgegaan tot betaling, ook niet gedurende het dekenonderzoek in april en mei 2020. Pas op het moment dat klager een deurwaarder inschakelde, is verweerder overgegaan tot betaling, en dit zelfs onder protest.
5.5 Dat verweerder aanvankelijk alleen naar de beslissing van het Hof van Discipline heeft gekeken, waaruit volgens hem geen betalingsverplichting jegens klager bleek, maakt niet dat hij niet (veel) eerder had kunnen betalen. Zowel de advocaat van klager als de deken hebben hem gewezen op zijn betalingsverplichting, maar verweerder is naar aanleiding hiervan niet overgegaan tot betaling. Dat verweerder niet rechtstreeks aan klager wilde betalen, omdat zijn rekeningnummer niet bij klager bekend mocht worden, acht de raad een onzinnig verweer. Het rekeningnummer van de rekening van verweerder wordt vermeld op het briefpapier van verweerder, zo heeft hij ter zitting erkend, en is daardoor bij klager bekend, althans kan vrij eenvoudig bij klager bekend worden. Daarenboven ontsloeg dit verweerder niet van zijn betalingsverplichting. Het was zijn eigen verantwoordelijkheid om dan een alternatieve manier te vinden om hieraan te voldoen. Hij kon hierbij niet van derden eisen dat zij hierin een tussenschakel zouden zijn.
5.6 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder (te) lang heeft geweigerd te voldoen aan zijn betalingsverplichting (van € 100,-) jegens klager. Hij heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad verklaart de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft (te) lang geweigerd te voldoen aan zijn betalingsverplichting op grond van een rechterlijke uitspraak. Hij heeft daarbij signalen van klager en diens advocaat genegeerd en een aanwijzing van de deken naast zich neergelegd. Verweerder heeft daardoor gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit. Ter zitting heeft verweerder er bovendien geen blijk van gegeven inzicht te hebben in zijn eigen handelen.
6.2 Gelet op de ernst van de gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken passend en nodig.
6.3 De raad zal daarbij als bijzondere voorwaarde opleggen dat verweerder aan klager een bedrag van € 250,- betaalt. Het handelen van klager heeft namelijk geleid tot extra kosten voor klager, omdat deze zich genoodzaakt zag een deurwaarder in te schakelen. Klager heeft als gevolg daarvan slechts kosten gemaakt en niets ontvangen, zoals blijkt uit 2.12. De raad acht het passend om een en ander op deze manier recht te zetten. Het bedrag van € 250,- bestaat uit het aan klager toekomende bedrag van € 100,- naar aanleiding van de beslissing van de Raad van Discipline van 20 mei 2019 (en bekrachtigd door het Hof van Discipline) en het bedrag van € 150,- dat klager aan de deurwaarder heeft moeten betalen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing een bedrag van € 250,- aan klager betaalt;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.