Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:222
Zaaknummer
20-245
Inhoudsindicatie
De voorzitter oordeelt klager ex artikel 46 g lid 3 onder b Advocatenwet niet-ontvankelijk in zijn klacht wegens te late indiening van de klacht.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2020
in de zaak 20-245/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 2 april 2020 met kenmerk Z951572 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Daarnaast beschikt de voorzitter over de volgende nagekomen stukken:
- de e-mail van klager van 2 april 2020 te 15:32 uur, met bijlagen;
- de e-mail van verweerster van 2 april 2020 te 18:21 uur, met bijlagen;
- de e-mail van klager van 2 april 2020 te 18:51 uur;
- de e-mail van de stafjurist van de Orde van Advocaten Midden-Nederland van 3 april 2020 te 16:34 uur aan de griffie van de raad, in cc aan partijen;
- de e-mail van klager van 3 april 2020 te 17:39 uur;
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft vanaf 1 februari 2009 tot haar onttrekking als advocaat vanaf 19 juli 2011 de belangen van klager behartigd in verband met (1) een loonvordering tegen de voormalige werkgever van klager, alsmede (2) het hoger beroep daarvan, (3) het vorderen van schadevergoeding van DAS Rechtsbijstand wegens een onjuiste werkwijze en (4) de ontbinding van de koopovereenkomst van laminaat.
1.2 Klager heeft in 2012 een klacht tegen verweerster ingediend. Deze raad heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Hof van Discipline heeft op 11 oktober 2013 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
1.3 De advocaat van klager en de advocaat van verweerster hebben in de periode van 26 juni 2013 tot en met 5 juli 2013 overleg gevoerd over de mogelijkheden om een financiële regeling te treffen, voor een bedrag van € 4.000,-. Op 5 juli 2013 heeft de advocaat van verweerster vastgesteld dat tussen partijen geen schikking tot stand was gekomen.
1.4 Op 4 juni 2014 heeft een nieuwe advocaat van klager de advocaat van verweerster aangeschreven met een nieuw schikkingsvoorstel, voor een bedrag van
€ 4.750,-. Op 11 juni 2014 heeft deze advocaat van klager zich teruggetrokken.
1.5 Klager heeft verweerster op 14 december 2018 en op 3 juni 2019 schriftelijk aangemaand c.q. gesommeerd om de in 2013 overeengekomen regeling na te komen. Verweerster heeft aan deze sommatie niet voldaan en geen aansprakelijkheid erkend, omdat volgens haar in 2013 geen overeenkomst tot stand was gekomen.
1.6 Per webformulier van 11 juni 2019, aangevuld per e-mails van 13, 19 en 25 juni 2019, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
de omstreeks 2 juli 2013 overeengekomen schikking niet na te komen door het schikkingsbedrag ad € 4.000,- niet te (laten) voldoen.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerster ingaan.
4 BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.1 Allereerst heeft de voorzitter ambtshalve te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de schikkingsonderhandelingen tussen klager en verweerster over de mogelijkheden van een financiële regeling medio 2013 hebben plaatsgevonden. Volgens verweerster is toen geen schikking tot stand gekomen, zoals blijkt uit de toen door haar advocaat met de toenmalige advocaat van klager gevoerde correspondentie daarover. De juistheid van haar standpunt is volgens verweerster daarna bevestigd door klager die in juni 2014 met zijn nieuwe advocaat alsnog heeft geprobeerd om tot een schikking te komen tegen een hoger bedrag. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn dan ook in ieder geval in juni 2014 aangevangen. De klacht is echter pas op 11 juni 2019 door klager bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar. De enkele omstandigheid dat klager in december 2018 en juni 2019 schriftelijke aanmaningen aan verweerster heeft gestuurd maakt dit oordeel niet anders. Het geschil met verweerster, waarover de onderhavige klacht gaat, was in ieder geval medio juni 2014 bij klager bekend. Dat klager er toen niet voor heeft gekozen om een klacht tegen verweerster in te dienen, blijft voor zijn risico.
4.4 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de hele klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 3 onder b Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2020.
griffier voorzitter