Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:241
Zaaknummer
19-058
Inhoudsindicatie
Eindbeslissing na aanvullend onderzoek deken. Mede op grond van het aanvullend onderzoek van de deken stelt de raad vast dat verweerder niet de volledige dossiers van klaagster heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat. Hierdoor heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van een waarschuwing en proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2020
in de zaak 19-058/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij tussenbeslissing van 13 januari 2020 heeft de raad deze klachtzaak terugverwezen naar de deken voor aanvullend onderzoek zoals omschreven in deze beslissing en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2 Op 10 april 2020 heeft de deken de bevindingen van zijn aanvullende onderzoek naar de raad gestuurd.
1.3 Op 14 april 2020 heeft de deken de inventarislijst behorende bij zijn aanvullend onderzoek met bijlagen (e-mailberichten van verweerder van 23 maart 2020 en 2 april 2020 en e-mailberichten van mr. C. van 1 april 2020) naar de raad gestuurd.
1.4 Op 8 mei 2020 heeft de raad het aanvullend onderzoek van de deken naar klaagster en verweerder gestuurd met het verzoek om daar uiterlijk 22 mei 2020 inhoudelijk op te reageren.
1.5 Op 22 mei 2020 heeft verweerder de raad om uitstel gevraagd voor het geven van zijn reactie. De raad heeft verweerder uitstel verleend tot uiterlijk 12 juni 2020.
1.6 Op 12 juni 2020 heeft verweerder de raad om een laatste uitstel gevraagd. Daarop heeft de raad verweerder nog een eenmalig uitstel verleend tot uiterlijk 28 juli 2020.
1.7 Vervolgens heeft de raad geen reactie meer van verweerder mogen ontvangen. Ook van klaagster heeft de raad geen reactie op het aanvullende onderzoek van de deken ontvangen.
1.8 Op 26 november 2020 heeft de raad aan klaagster en verweerder bericht dat de klachtzaak, na twee uitstelverzoeken van verweerder, vanwege organisatorische redenen enige tijd stil heeft gelegen. Daarbij heeft de raad vermeld dat het onderzoek nu is gesloten en dat hij ernaar streeft om op 21 december 2020 een eindbeslissing te geven.
1.9 De raad beslist nu als volgt.
2 AANVULLENDE FEITEN
2.1 Voor een weergave van de relevante feiten verwijst de raad naar zijn tussenbeslissing van 13 januari 2020 die in zoverre als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
In zijn brief aan de raad van 10 april 2020 heeft de deken onder meer het volgende aan de raad bericht:
‘De Raad van Discipline heeft de deken verzocht om in dit klachtdossier aanvullend onderzoek te verrichten. Naar aanleiding hiervan heeft er op 13 maart 2020 een bespreking op het ordebureau plaatsgevonden waarbij mr. C., [verweerder] en (…) de adjunct-secretaris van het ordebureau aanwezig waren. Voorafgaand aan de bespreking is aan partijen verzocht om tijdens de bespreking in ieder geval duidelijkheid te verstrekken ten aanzien van de volgende punten:
- welke concrete stukken heeft [verweerder] aan mr. C. toegezonden;
- welke stukken ontbreken in de dossiers die mr. C. van [verweerder] heeft ontvangen.
Tijdens de bespreking is de mail van mr. C. van 13 juni 2018 (bijlage 15), waarin een duidelijk overzicht is opgenomen van de ontbrekende stukken, als uitgangspunt genomen. De vier verschillende dossiers zijn apart besproken en per dossier is over en weer toegelicht welke stukken er in het dossier aanwezig behoren te zijn en welke stukken vervolgens nog niet aan mr. C. zijn overgedragen.
[Verweerder] had niet alle stukken mee naar de bespreking. Er is tijdens de bespreking afgesproken dat [verweerder] uiterlijk op 16 maart jl. de ontbrekende stukken - per dossier - zou aanleveren. Vervolgens zou mr. C. in de gelegenheid worden gesteld om per dossier te reageren.
In verband met de maatregelen die de overheid heeft getroffen met betrekking tot COVID-19 (Coronavirus), heeft [verweerder] de stukken pas op 23 maart jl. kunnen aanleveren. Vanwege ziekte was mr. C. pas op 1 april jl. in de gelegenheid om te reageren.
Zaak 1: de echtscheidingszaak
In de echtscheidingszaak ontbreken nog de navolgende stukken:
- Het verweerschrift van de vrouw (een tegen verzoek alimentatie en bezwaar tegen de verdeling);
- Het proces-verbaal van de verdelingsprocedure uit 2015.
Zaak 2: arbeidskwestie
[Verweerder] beschikt niet over stukken inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [klaagster], zodat ten aanzien van deze kwestie geen stukken zijn ontvangen. Mr. C. heeft tijdens de bespreking aangegeven dat wel de aan de Sociale Dienst gezonden brieven zijn ontvangen van [verweerder].
Zaak 3: BghU kwestie
[Verweerder] beschikt niet over stukken inzake de BghU kwestie. [Verweerder] heeft de aanslagen niet meer in zijn bezit. [Verweerder] heeft destijds wel de gemeente Zeist gesproken en de gemeente was van mening dat [klaagster] vanwege het feit dat zij een te dure auto had, niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding. [Verweerder] stelt dat bezwaar geen zin had.
Zaak 4: Bijstanduitkering
[Verweerder] heeft de beslissing op bezwaar inzake intrekking bijstand overgelegd.’
2.2 De raad heeft klaagster en verweerder in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op de bevindingen van de deken. Klaagster en verweerder hebben daar geen gebruik van gemaakt.
3 VERDERE BEOORDELING
3.1 Naar aanleiding van de tussenbeslissing van de raad van 13 januari 2020 heeft de deken aanvullend onderzoek gedaan zoals door de raad verzocht. De deken heeft zijn bevindingen bij e-mail van 10 april 2020 aan de raad toegelicht.
3.2 In de tussenbeslissing van 13 januari 2020 heeft de raad al geoordeeld dat verweerder, voor zover de klacht gaat over de periode van 7 juni 2017 tot februari 2018, geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Ter beoordeling ligt nu dan ook alleen nog voor het handelen van verweerder in de periode vanaf februari 2018.
Op grond van het klachtdossier, de op de zitting van 28 oktober 2019 afgelegde verklaringen en het aanvullend onderzoek van de deken, dat niet door klaagster en/of verweerder is weersproken, stelt de raad vast dat verweerder niet de volledige dossiers van klaagster heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat van klaagster, mr. C. De raad heeft daarbij de e-mail van mr. C. van 13 juni 2018 als uitgangspunt genomen en de daarin vermelde ontbrekende stukken vergeleken met de stukken die in het kader van het aanvullend onderzoek van de deken nog ontbreken. Uit deze vergelijking blijkt het volgende:
- echtscheidingsdossier: in het echtscheidingsdossier ontbreken nog een verweerschrift en een proces-verbaal over een verdelingsprocedure. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk onderbouwd waarom deze stukken in zijn dossier ontbreken. Dat verweerder mr. C. in het kader van het aanvullend onderzoek van de deken bij e-mail van 1 april 2020 heeft aangeboden om deze stukken alsnog bij de voormalige advocaat van klaagster op te vragen, maakt dit oordeel niet anders. Deze stukken hadden naar het oordeel van de raad al in het dossier van verweerder moeten zitten op het moment dat hij zijn dossiers van klaagster aan mr. C. overdroeg;
- arbeidskwestie: in de arbeidskwestie zijn ook in het kader van het aanvullend onderzoek van de deken geen stukken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dan wel de loonvordering door verweerder overgelegd. Volgens verweerder zijn die stukken er ook niet, omdat het contract van klaagster destijds niet schriftelijk is beëindigd. Verder heeft verweerder bij de deken aangegeven dat klaagster uiteindelijk een uitkering op grond van de Ziektewet heeft aangevraagd en dat hij, toen deze aanvraag werd geweigerd, namens klaagster een brief naar haar werkgever heeft gestuurd. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat hij een kopie van de in dit kader verstrekte toevoeging al eerder aan de opvolgend advocaat van klaagster, mr. C. heeft gestuurd. Verweerder heeft geen kopie van zijn brief aan de voormalige werkgever van klaagster overgelegd. Mr. C. heeft aan de deken bericht dat zij de door verweerder aan de Sociale dienst gestuurde brieven heeft ontvangen en dat daaruit blijkt van een arbeidsgeschil.
- kwestie gemeentelijke belastingen: in deze kwestie zijn door verweerder ook in het kader van het aanvullend onderzoek van de deken geen stukken overgelegd. Volgens verweerder zijn de betreffende belastingaanslagen niet meer in zijn bezit. Verder heeft verweerder gesteld dat hij de gemeente Zeist destijds heeft gesproken en dat klaagster niet voor kwijtschelding in aanmerking kwam. Stukken die deze stellingen onderbouwen, bijvoorbeeld een gespreksnotitie of een brief waarin dit aan klaagster wordt bevestigd, heeft verweerder niet overgelegd.
- bijstandsuitkering: verweerder heeft de beslissing op bezwaar over de intrekking van het recht op bijstand overgelegd. Stukken over de beroepsprocedure en het hoger beroep, waar mr. C. in haar e-mail van 13 juni 2018 naar verwijst, zijn niet overgelegd.
3.3 Hoewel dit strikt genomen geen deel van de klacht uitmaakt, komt uit het klachtdossier, de verklaringen ter zitting en het aanvullend onderzoek van de deken het beeld naar voren dat verweerder zijn dossiers van de kwesties waarin hij klaagster heeft bijgestaan niet op orde heeft dan wel heeft gehad. Het gevolg daarvan is dat hij de dossiers van klaagster ook niet volledig heeft kunnen overdragen aan mr. C., een handelwijze waarover klaagster de huidige klacht heeft ingediend. Door het niet volledig overdragen van zijn dossiers van klaagster aan de opvolgend advocaat mr. C. heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht, voor zover deze gaat over de periode vanaf februari 2018, is dan ook gegrond.
4 MAATREGEL
4.1 De raad verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft zijn dossiers van klaagster niet volledig overgedragen aan de opvolgend advocaat mr. C. Door dit handelen heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Gelet op de omstandigheden van deze klachtzaak, het feit dat de klacht alleen vanaf februari 2018 gegrond is en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
5 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
5.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
5.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 5.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht, voor zover deze gaat over de periode van 7 juni 2017 tot februari 2018, ongegrond;
- verklaart de klacht, voor zover deze gaat over de periode vanaf februari 2018, gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 5.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 5.4.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, F.E.J. Janzing, S.H.G. Swennen en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 december 2020