Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:203
Zaaknummer
20-761/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond, bij gebrek aan onderbouwing. Dat verweerster de vordering benadeelde partij niet bij haar verweer heeft gevoegd, levert geen strijd op met gedragsregel 8.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 december 2020 in de zaak 20-761/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 oktober 2020 met kenmerk R 2020/64 cij/gh, door de raad ontvangen op 9 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verdachte in een strafzaak (geweest). Hij wordt/werd ervan verdacht dhr. H te hebben belaagd.
1.2 Op 5 juni 2020 heeft de mondelinge behandeling van de strafzaak plaatsgevonden door de meervoudige strafkamer van de rechtbank. Daarbij waren blijkens het proces-verbaal aanwezig: klager, de benadeelde partij dhr. H en diens raadsvrouw verweerster. Uit het proces-verbaal blijkt dat de vordering van de benadeelde partij aan de orde is geweest en dat klager niet over die vordering beschikte.
1.3 Verweerster heeft de vordering benadeelde partij ter zitting ingetrokken.
1.4 Op 19 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft een vordering benadeelde partij ingediend namens dhr. H, terwijl haar kantoorgenoot mr. B de gestelde strafbare feiten eerder als advocaat van dhr. H had betwist. Nadat verweerster hiermee werd geconfronteerd heeft zij de vordering ingetrokken.
b) Verweerster heeft in de vordering benadeelde partij en/of ter zitting diverse onjuistheden aangevoerd en/of informatie aan de strafrechter onthouden.
c) Bij verweersters verweerschrift ontbreekt de bedoelde vordering benadeelde partij, wat in strijd is met gedragsregel 8.
2.2 Ter toelichting heeft klager het volgende gesteld. De zgn. vordering was gestoeld op “bedragen berekend door mr. B”; op verwijzing rechtbank naar juist de ontkenning hiervan beider in strafdossier, volgde prompt de intrekking “vordering” door verweerster. De “vordering benadeelde” was ingesteld op aangifte/klacht zijdens de avond-havo gevolgd hebbende dhr. H van “belaging”; in strafdossier ontkend zijdens mr. B q.q. advocaat dhr H; na zitting publicaties dagbladen – “belaging” – op aandrang dhr. H. Tuchtklacht: ruim nadat mr. B reeds als advocaat dhr H zowel “belaging” als berekening bedragen zijnerzijds had ontkend, wist verweerster contrair aan toch haar “kantooroudste” mr. B tot “wel belaging; dus vordering benadeelde” te komen.
2.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b heeft klager de volgende voorbeelden genoemd: verweerster heeft brieven aan huisarts/accountant/notaris aangevoerd, terwijl brieven aan de huisarts ontbreken omdat klager niet bekend was met een huisarts van dhr. H en de accountant en notaris nimmer zijn aangeschreven. Verweerster heeft ter zitting verhaald over de echtscheiding “reeds 2001”, terwijl de echtscheiding pas medio 2006 is uitgesproken. Verder heeft verweerster brieven/e-mails aan haar kantoorgenoot mr. B aangevoerd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster stelt dat zij het voegingsformulier met bijlagen en een toelichting op 11 mei 2020 per e-mail aan de behandelend officier van justitie en aan het slachtofferloket van het Openbaar Ministerie heeft gezonden. Tijdens de zitting op 5 juni 2020 heeft verweerster de vordering benadeelde partij toegelicht. Klager heeft ter zitting meegedeeld dat hem niets bekend was van de vordering benadeelde partij en heeft verzocht om aanhouding van de zaak om zijn verweer met betrekking tot die vordering te kunnen voorbereiden. Nadat de rechtbank was teruggekeerd van het overleg achter gesloten deuren over de te nemen beslissing op het aanhoudingsverzoek, heeft verweerster namens haar cliënt de vordering benadeelde partij ingetrokken, zodat de inhoudelijke behandeling van de zaak doorgang kon vinden.
3.2 Verweerster heeft aangevoerd dat het haar vrij stond namens haar cliënt een vordering benadeelde partij in te dienen. Dat klager zich op de zitting mogelijk overvallen voelde door die vordering is weliswaar vervelend, maar kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Ook het intrekken van een vordering benadeelde partij namens het slachtoffer staat verweerster vrij en druist op geen enkele wijze in tegen de gedragsregels.
3.3 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over een gedraging van verweerster als advocaat van de benadeelde partij in de onderliggende strafzaak. De benadeelde partij is naar het oordeel van de voorzitter aan te merken als de wederpartij van klager. De benadeelde partij heeft immers van klager een schadevergoeding gevorderd. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter merkt verder op dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over de onderliggende strafzaak niet zal worden besproken.
Klachtonderdelen a) en b)
4.3 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat verweerster een vordering benadeelde partij heeft ingediend, terwijl de aan klager verweten strafbare gedragingen eerder door haar kantoorgenoot waren betwist. Ook dient klager aan te tonen dat verweerster onjuistheden heeft aangevoerd en informatie aan de rechter heeft onthouden. Klager heeft zijn klacht niet met enig bewijs onderbouwd, zeker niet waar het de rol van de kantoorgenoot van verweerster betreft. Verweerster heeft zich bovendien uitdrukkelijk en gemotiveerd verweerd tegen de stellingen van klager. De voorzitter heeft de juistheid van klagers stellingen dan ook niet kunnen vaststellen. De voorzitter zal de klachtonderdelen a en b daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
4.4 Vaststaat dat verweerster de bedoelde vordering benadeelde partij niet als bijlage bij haar verweer van 9 juli 2020 heeft gevoegd. De voorzitter volgt klager echter niet in zijn stelling dat verweerster daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 8. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerster (daardoor) feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was.
4.5 Voor zover klager vindt dat verweerster de vordering benadeelde partij in de onderhavige klachtprocedure had moeten inbrengen, geldt dat hiertoe op verweerster geen verplichting rustte. Dat zij dit niet heeft gedaan kan haar dan ook niet verweten worden.
4.6 De voorzitter zal ook klachtonderdeel c kennelijk ongegrond verklaren.
Conclusie
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.