Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:209
Zaaknummer
20-274
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste stukken in het geding heeft gebracht, noch dat hij niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2020
in de zaak 20-274/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 april 2020 met kenmerk Z979810/FH/SD, door de raad ontvangen op 15 april 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft met ingang van 1 februari 2013 een brandverzekering gesloten bij verzekeringsmaatschappij M, hierna: “M”. In 2013 heeft klager twee brandschades in zijn bakkerswinkel aangemeld: één in februari en één in november 2013. M heeft geweigerd tot uitbetaling van schadevergoeding over te gaan. Klager heeft in 2014 jegens M een kort geding aanhangig gemaakt. M is bij vonnis in kort geding van 18 april 2014 veroordeeld tot betaling van een voorschot aan klager. In de kortgedingprocedure werden zowel klager als M bijgestaan door een advocaat.
1.2 Begin 2015 is verweerder M gaan bijstaan als advocaat. Op 26 februari 2015 heeft verweerder namens M een verzoekschrift tot het leggen van conservatoire derdenbeslagen ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. In dit verzoekschrift heeft verweerder namens M gesteld dat klager zich had schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Ter onderbouwing van de standpunten van M heeft verweerder een beroep gedaan op expertiserapporten en op een op 15 december 2014 van de politie verkregen onderzoeksrapport. Verweerder heeft vervolgens in maart 2015 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van klager. Voorts heeft verweerder namens M een bodemprocedure jegens klager aanhangig gemaakt, waarbij verweerder namens M een verklaring voor recht heeft gevorderd dat M aan klager geen uitkering verschuldigd is. Verweerder heeft daarnaast namens M terugbetaling van het aan klager betaalde voorschot gevorderd.
1.3 Op 15 juni 2015 heeft de politie op verzoek van klager een eerder opgenomen mutatie in het politiesysteem op enkele punten aangevuld.
1.4 Bij vonnis d.d. 11 april 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland M grotendeels in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van de door klager gemelde brand in februari 2013 geen sprake is van schade en dat ten aanzien van de door klager gemelde brand in november 2013 sprake is van een beperkte schadevergoeding waarop klager aanspraak kan maken. De rechtbank heeft overwogen dat ten aanzien van een factuur door klager valsheid in geschrifte is gepleegd. Klager diende op basis van dit vonnis het door M betaalde voorschot deels terug te betalen. Toen betaling door klager uitbleef, heeft M executoriale beslagen doen leggen. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 11 april 2018.
1.5 Bij webformulier van 16 juli 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.6 Op 3 september 2019 heeft verweerder namens M in de appelprocedure een memorie van antwoord/tevens van grieven in incidenteel appel ingediend bij het Gerechtshof. In deze memorie heeft verweerder geen melding gemaakt van het feit dat de politiemutatie in 2015 op verzoek van klager was aangepast.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft bewust onjuiste stukken in het geding gebracht.
b) Verweerder heeft niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
4.2 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van M, die hij vanaf begin 2015 is gaan bijstaan. Klager heeft zich bij webformulier van 16 juli 2019 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 16 juli 2016, op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn. Dat klager niet eerder bij de deken een klacht kon indienen acht de voorzitter niet aannemelijk. De voorzitter zal de klacht in zoverre derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
4.3 Voor zover de klacht ziet op verweerders optreden van op of na 16 juli 2016 kan klager wel in zijn klacht worden ontvangen. De voorzitter overweegt als volgt. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.4 Het was de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënte te behartigen en het was aan verweerder om in overleg met zijn cliënte de aanpak van de zaak te bepalen. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de verklaringen van zijn cliënte en de inhoud van de expertise- en politierapporten. Verweerder heeft betwist dat hij onwaarheden heeft verkondigd in de gerechtelijke procedure. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de op 15 juni 2015 door de politie op verzoek van klager aangebrachte aanpassing van de mutatie van dermate ondergeschikt belang was, dat deze niet maakte dat het verweerder niet meer zou vrijstaan om te verwijzen naar de politiemutatie die in december 2014 aan verweerders cliënte was verstrekt. De voorzitter overweegt dat de aan de klacht ten grondslag gelegde stellingen onderwerp zijn (geweest) van debat in de gerechtelijke procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om over de juistheid van de over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die namens zijn wederpartij naar voren zijn gebracht, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en voor zover de door verweerder geponeerde stellingen al als onjuist of onvolledig werden beschouwd door klager, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer ingenomen stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten, waaronder het belang dat al dan niet moet worden gehecht aan de latere aanpassing van genoemde politiemutatie. Indien klager het vervolgens niet eens was met het oordeel van de rechtbank, stond het hem vrij om hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis, hetgeen klager kennelijk ook heeft gedaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzitter van oordeel dat verweerder de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden door in de memorie van antwoord/tevens van grieven in incidenteel appel d.d. 3 september 2019 geen melding te maken van het feit dat de politiemutatie in 2015 op verzoek van klager was aangepast.
4.5 Uit de overgelegde stukken is evenmin gebleken dat verweerder klagers belangen anderszins nodeloos heeft geschaad. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op gedragingen van verweerder van op of na 16 juli 2016 kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, voor zover deze ziet op gedragingen van verweerder van voor 16 juli 2016, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
- de klacht, voor zover deze ziet op gedragingen van verweerder van op of na 16 juli 2016, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2020.
Griffier Voorzitter