Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:190
Zaaknummer
20-469/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft klaagster voldoende geïnformeerd over de te verwachten kosten. Hij heeft geen signalen van klaagster genegeerd die noopten tot het stoppen met het verrichten van werkzaamheden. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 november 2020 in de zaak 20-469/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 september 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/37 edl/gh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 oktober 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 27. Ook heeft de raad kennisgenomen van de (met voorafgaande instemming van de raad buiten de termijn ingediende) e-mail met bijlagen van verweerder van 2 oktober 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is verwikkeld geweest in diverse procedures rondom haar echtscheiding. Verweerder heeft haar daarin vanaf juni 2016 bijgestaan. Op 2 juni 2016 heeft verweerder klaagster een schriftelijke opdrachtbevestiging gestuurd. Verweerder heeft klaagster vervolgens maandelijks een factuur gestuurd.
2.3 Door de rechtbank Rotterdam is op 23 december 2016 een beschikking gewezen.
2.4 Op 16 maart 2017 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:
“In jouw dossier staat nog een behoorlijk bedrag open en na de laatste betaling van jouw kant in januari zou jij in februari een restantbetaling verrichten zodat er niks meer open zou staan. Nu de wederpartij ook hoger beroep heeft aangekondigd en de procedure bij de rechtbank ook verder gaat lopen, wil ik dat de rekeningen ook betaald worden.”
2.5 Op 17 maart 2017 heeft klaagster als volgt gereageerd:
“Ik zal mijn best doen, maar ik wil ook weten wat de mogelijke kosten gaan worden en wil dit bespreken met jou.
Ik heb op dit moment geen idee wat voor kosten er nog te wachten staan en wanneer dit allemaal afgelopen zal zijn.”
2.6 Verweerder heeft diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Volgende week verloopt de hoger beroep termijn en dan weten wij of dat ingesteld wordt of niet. Nu jij in ieder geval maandelijks de alimentatie uit de voorlopige voorzieningen niet meer hoeft te betalen zou er financieel meer ruimte voor jou moeten zijn, zodat mijn facturen ook betaald kunnen worden. In de procedure in eerste aanleg speelt nog de verdeling en die kwestie staat op de rol voor de 22e. Zodra ik daar meer van weet kan ik jou ook informeren omtrent de te nemen juridische acties.
2.7 De ex-partner van klaagster heeft op 21 maart 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Verweerder heeft klaagster ook in het hoger beroep bijgestaan. Op 23 maart 2017 heeft verweerder klaagster een schriftelijke opdrachtbevestiging gestuurd.
2.8 Op 28 juni 2017 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende gevraagd:
“Wanneer ben ik eindelijk klaar met alles wat met de echtscheiding te maken heeft? Dus alle zittingen/zaken die door de tegenpartij uit de mouw worden gehaald?”
2.9 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd:
“Laten wij de beschikking afwachten. Ik vermoed dat Rotterdam klaar is dan en dan kan er nog wel hoger beroep aangetekend worden tegen die beschikking.”
2.10 Op 21 juli 2017 heeft de zitting in hoger beroep plaatsgevonden.
2.11 Op 27 juli 2017 heeft verweerder gevraagd een substantiële betaling te verrichten voor zijn nota’s, omdat er in totaal nog € 5.377,31 openstond. Op 29 augustus 2017 heeft verweerder klaagster een aanmaning gestuurd en geschreven dat zij nog een bedrag van € 7.906,73 dient te betalen.
2.12 Op 7 september 2017 schreef klaagster in een e-mail aan verweerder:
“Hiernaast heb ik een verzoek aan jou. Ik heb voor mijn vader een overlijdensakte nodig van de gemeente Rotterdam. Ik heb hulp van [naam] hiervoor nodig, om mij te begeleiden. Ik kan niet extra kosten meer veroorloven en is dit dus een verzoek aan jou of dit onder de huidige nota gedekt kan worden.”
2.13 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd:
“Ik weet niet wat jij precies bedoelt met die overlijdensakte. Moet dit document voor jou bij de gemeente aangevraagd worden? (…) Ik zal dan het uittreksel aanvragen. Daar zijn niet al te veel kosten mee gemoeid.”
2.14 Op 20 september 2017 heeft het gerechtshof beschikking gewezen.
2.15 In september en oktober 2017 heeft verweerder klaagster meerdere betalingsherinneringen gestuurd.
2.16 Op 1 november 2017 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder het volgende geschreven:
“Graag wil ik duidelijkheid over mijn zaak. Ik heb verschillende mails van jou bedrijf gekregen over betalen van openstaande nota’s en vraag me af of jij de gedachte hebt om niets voor mijn zaak te willen doen, zolang het bedrag openstaat. Ik ben gestopt met werken en ben bezig om een lening te treffen om openstaande nota’s te kunnen betalen. Eind november hoop ik financieel maandelijks beter te zijn dan op dit moment.
Indien je niet kan wachten tot dan kan ik 500 euro in november overmaken.
Ik hoop dat jij duidelijkheid hierover kan schaffen, want ik wil bodemprocedure beginnen en moet weten waar ik aan toen ben.”
2.17 Uit verschillende betalingsherinneringen en aanmaningen blijkt dat de laatste facturen dateren van 2 oktober 2017 (totaal € 728,-), 7 november 2017 en 5 december 2017 (elk in totaal € 27,95).
2.18 Na meerdere betalingsherinneringen en aanmaningen van verweerder aan het adres van klaagster, heeft verweerder uiteindelijk op 22 augustus 2018 een dagvaarding aan klaagster laten betekenen vanwege de betalingsachterstand. Klaagster is vervolgens bij vonnis van de kantonrechter van 22 februari 2019 veroordeeld om aan verweerder een bedrag van € 6.043,40 te betalen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft te hoge kosten berekend voor klaagsters zaak en is niet gestopt met factureren, althans in overleg getreden met klaagster op het moment dat klaagster aangaf niet langer te kunnen betalen.
3.2 Klaagster stelt dat zij herhaaldelijk telefonisch en anderszins heeft aangegeven dat zij niet meer kon betalen en dat de werkzaamheden wel gewoon doorliepen. Zij stelt daarnaast dat verweerder een onjuist aantal uren voor klaagsters zaak heeft berekend en dat de hoogte van de facturen onjuist is.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt dat zijn afsluitbrief van 22 september 2017 dateert.
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in februari 2018 met klaagster en een kantoorgenoot de openstaande posten heeft besproken en dat is geconcludeerd dat op dat moment alles klopte. Aan klaagster is een betalingsregeling aangeboden. Zij gaf aan deze te willen accepteren en heeft de eerste termijn voldaan. Klaagster heeft de betalingsregeling echter niet ondertekend retour gezonden en betaling van volgende termijnen bleef uit. Daarop heeft verweerder een dagvaarding uitgebracht en is er een incassoprocedure opgestart. Ook na het vonnis heeft verweerder klaagster ruim de mogelijkheid gegeven om te betalen.
4.3 Verweerder stelt dat hij van klaagster nooit een bezwaar over de hoogte van de kosten heeft ontvangen. Verweerder betwist dat klaagster telefonisch te kennen heeft gegeven niet meer te kunnen betalen. In de civiele procedure is ook al gekeken naar de vordering en is bepaald dat deze niet onrechtmatig is.
4.4 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht richt zich (mede) op de communicatie tussen klaagster en verweerder en daarmee op de kwaliteit van dienstverlening. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.
5.2 Klaagster stelt allereerst dat verweerder te hoge kosten heeft berekend voor haar zaak. De raad overweegt dat de kantonrechter daar op 22 februari 2019 reeds over heeft geoordeeld. Het is de raad op grond van het dossier niet gebleken dat dit oordeel onjuist is, danwel dat sprake zou zijn van excessief declareren door verweerder.
5.3 Klaagster stelt daarnaast dat verweerder niet is gestopt met facturen en ook niet in overleg is getreden met klaagster op het moment dat klaagster aangaf niet langer te kunnen betalen. De raad overweegt dat verweerder klaagster in ieder geval bij aanvang van de zaak en bij aanvang van het hoger beroep heeft geïnformeerd over de kosten, gelet op de door hem verstrekte schriftelijke opdrachtbevestigingen. Ook ontving klaagster geregeld een factuur, waardoor zij op de hoogte was en bleef van de door verweerder verrichte werkzaamheden en kosten. In maart 2017 is het financiële plaatje door verweerder met klaagster besproken en toen heeft klaagster zich ermee akkoord verklaard.
5.4 Klaagster heeft voor het eerst op 7 september 2017 per e-mail te kennen gegeven dat zij zich geen extra kosten kon veroorloven. Tegelijkertijd vroeg zij daarbij om extra werkzaamheden. Vervolgens heeft klaagster op 1 november 2017 per e-mail aangegeven dat zij was gestopt met werken en bezig was een lening te treffen om de openstaande nota’s te kunnen voldoen. Naar het oordeel van de raad zijn deze berichten de eerste signalen van klaagster geweest over haar betalingsproblemen. De raad constateert tegelijkertijd dat verweerder vanaf september 2017 geen noemenswaardige werkzaamheden meer heeft verricht voor klaagster. De zitting bij het gerechtshof had al plaatsgevonden en klaagster en verweerder waren alleen nog in afwachting van de beslissing van het gerechtshof, die op 20 september 2017 volgde. Verweerder heeft begin op 2 oktober 2017 nog een factuur gestuurd, kennelijk voor de laatste werkzaamheden in september. Vervolgens heeft verweerder in november en december 2017 nog facturen gestuurd, beide ter hoogte van € 27,95. Volgens klaagster betroffen deze facturen gesprekken met klaagster en had zij gevraagd deze niet in rekening te brengen.
5.5 Vanaf het moment dat klaagster haar betalingsproblemen bij verweerder meldde, ging het alleen nog om de betaling van eerder door verweerder verrichte werkzaamheden. Verweerder kon die werkzaamheden, en daarmee de facturen, niet meer terugdraaien. Vanaf het moment dat klaagster haar betalingsproblemen bij verweerder meldde, heeft verweerder amper nog aan klaagster gefactureerd. Verweerder heeft wel veelvuldig geprobeerd een betalingsregeling te treffen, om klaagster tegemoet te komen.
5.6 Klaagster stelt dat zij eerder – voor september 2017 – al telefonisch aan verweerder te kennen had gegeven niet meer te kunnen betalen. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist. De raad kan dan ook niet vaststellen dat klaagster voor 7 september 2017 haar betalingsproblemen aan verweerder heeft gemeld. Voor verweerder was er dan ook geen aanleiding om al eerder te stoppen met het verrichten van werkzaamheden, het factureren of om over een en ander in overleg te gaan met klaagster.
5.7 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de te verwachten kosten. Verweerder heeft geen signalen van klaagster genegeerd die noopten tot stoppen met het verrichten van werkzaamheden, factureren en/of het in overleg treden daarover met klaagster. De raad zal de klacht daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.