Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:247

Zaaknummer

20-295

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over optreden eigen advocaat in een arbeidsgeschil. Verweerder is niet tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster. Niet gebleken dat hij afspraken met klaagster niet is nagekomen. Verder heeft hij binnen een redelijke termijn een kennelijk voor klaagster onwelgevallig negatief procesadvies gegeven, wat tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 juli 2020

in de zaak 20-295/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 22 april 2020 met kenmerk 2019 KNN099/980460, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 4 oktober 2018 heeft klaagster zich voor advies gewend tot mr. S, kantoorgenoot van verweerder, in verband met een arbeidsconflict met haar werkgever, een gemeente. Klaagster was het er niet mee eens dat haar werkgever haar jaarcontract - aflopend op 1 november 2018 - niet had omgezet naar een vast contract.

1.2    Op 10 oktober 2018 heeft mr. S de opdracht aan klaagster bevestigd.

1.3    Op 24 oktober 2018, 3 december 2018 en 8 maart 2019 heeft mr. S namens klaagster de werkgever aangeschreven.

1.4    In haar e-mail van 17 mei 2019 heeft mr. S aan klaagster voorgesteld dat zij de werkgever schriftelijk in gebreke gaat stellen en daarmee wil dwingen om een formeel besluit te nemen over klaagster, op straffe van een dwangsom. Daarnaast heeft zij klaagster verzocht om contact op te nemen voor overleg.

1.5    In haar e-mail van 19 mei 2019 aan mr. S heeft klaagster haar verbazing en teleurstelling over de gang van zaken uitgesproken en mr. S voorgesteld om een collega de zaak over te laten nemen. 

1.6    Op 14 juni 2019 heeft verweerder de zaak van klaagster van mr. S overgenomen en een intakegesprek met klaagster gehad.

1.7    Op 12 juli 2019 heeft verweerder telefonisch contact gezocht met klaagster naar aanleiding van verschillende e-mails van haar over de gang van zaken.

1.8    Op 15 juli 2019, aangevuld op 8 en 20 augustus 2019, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder en over mr. S. (bij de raad bekend onder klachtnummer 20-296). Deze klachtzaken zijn door de deken in één aanbiedingsbrief verwerkt, maar worden door de raad afzonderlijk beoordeeld. 

1.9    In zijn e-mail van 17 juli 2019 heeft verweerder zijn inhoudelijke visie op de zaak tegen de werkgever gegeven en klaagster een negatief procesadvies gegeven. En verder, voor zover relevant in deze zaak, gesteld:

“Op 14 juni jl. Bespraken wij de zaak uitvoerig. Dit gesprek verliep vriendelijk en u wilde graag dat ik uw zaak nog eens ‘tegen het licht zou houden’. Ik maakte met u de afspraak dat ik, na dit gesprek, mij in zou lezen en op de zaak terug zou komen. Ik heb daarbij aangegeven dat ik daarvoor, vanwege een drukke agenda, enige weken nodig had. U was daarmee akkoord.

 

Het verbaasde mij dat u vorige week ineens kwam met het verzoek om een klachtenformulier omdat u van mening was dat ik binnen een week zou reageren. Ik heb u daarover gebeld en uitgelegd dat ik bij onze bespreking tegen u heb gezegd dat ik enige tijd nodig had om mij in het dossier te verdiepen en dat u niet van mij kon verwachten binnen een week te reageren. U was vervolgens boos op mij. Het spijt mij dat dit kennelijk tot een misverstand bij u heeft geleid. Ik heb u gemeld dat ik deze week met een inhoudelijke reactie zou komen. Inmiddels is mij gebleken dat u ook een klacht hebt ingediend bij de Orde van Advocaten. Ik zal daar uiteraard op reageren. Dit neemt niet weg dat ik u alsnog de toegezegde inhoudelijke reactie doe toekomen.”

1.10    Klaagster heeft verweerder in haar e-mail van 18 juli 2019 laten weten dat hij zijn toezegging om in de week van 17 juni 2019 een conceptbrief toe te sturen, niet is nagekomen en dat zijn teleurstellende conclusies in zijn e-mail van 17 juli 2019 onbegrijpelijk zijn.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de met klaagster gemaakte afspraak, dat hij zou proberen in de week na 14 juni 2019 een conceptbrief aan de werkgever op te stellen, niet na te komen;

b)    in plaats daarvan op 17 juli 2019 aan klaagster een brief te sturen waarin hij aangaf geen juridische grondslag te zien voor het instellen van een vordering tegen de werkgever, waarmee hij klaagster tien maanden na het intakegesprek volkomen heeft verrast;

c)    in zijn brief van 17 juli 2019 duidelijk kant te kiezen voor (de standpunten van) de werkgever en dus niet het belang van klaagster als cliënt voorop te stellen;

d)    klaagster in een telefoongesprek op 12 juli 2019 agressief te bejegenen, waarbij klaagster geen mogelijkheid kreeg haar inbreng over de kwestie te geven.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ad klachtonderdelen a) en b) en c)

3.2    Verweerder betwist dat hij de door klaagster gestelde toezegging heeft gedaan dat hij binnen een week na 14 juni 2019 al een conceptbrief aan klaagster zou sturen. Tijdens hun eerste gesprek op 14 juni 2019 heeft hij haar laten weten enige tijd nodig te hebben om zich, na de overname van haar zaak, daarin te verdiepen. Hiermee was klaagster akkoord. Daarbij merkt verweerder nog op dat een dergelijke toezegging, gelet op zijn eigen drukke werkzaamheden op dat moment en op de omstandigheid dat hij het dossier nog moest bestuderen, feitelijk voor hem niet eens haalbaar was geweest.

3.3    Na bestudering van de stukken en een telefoongesprek met klaagster op 12 juli 2019 heeft hij klaagster binnen een redelijke termijn op 17 juli 2019 zijn advies gemaild. Op basis van zijn juridische kennis en de omstandigheden van dit specifieke geval kon hij niet anders dan klaagster laten weten dat hij in haar zaak geen kansen zag om haar ex-werkgever aan te spreken. Anders dan klaagster hem verwijt, is van kant kiezen van de andere partij daarmee geen sprake geweest. Dat klaagster over zijn advies teleurgesteld was, is begrijpelijk, maar kan hem tuchtrechtelijk niet worden verweten, aldus verweerder. Ondanks zijn aanbod daartoe, heeft klaagster geweigerd om de kwestie inhoudelijk met elkaar te bespreken.

Ad klachtonderdeel d)

3.4    Verweerder betwist dat hij klaagster agressief heeft bejegend in het telefoongesprek van 12 juli 2019. Naar aanleiding van een aantal mails van klaagster heeft verweerder telefonisch contact met klaagster gezocht omdat zij in die e-mails haar onvrede over de gang van zaken had gegeven. Dat hij klaagster toen duidelijk heeft gezegd dat zij hem de tijd moest gunnen voor een inhoudelijke reactie in haar dossier, kan mogelijk door klaagster als vervelend zijn ervaren omdat zij volhield dat sprake was van een toezegging van een reactie binnen een week.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De juistheid van het verwijt van klaagster dat verweerder haar had beloofd om binnen een week na de intake een conceptbrief voor de wederpartij op te stellen, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Nu klaagster dit verwijt ook niet nader heeft onderbouwd, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens haar geen sprake. De voorzitter zal klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder niet tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat ook met stukken feitelijk is onderbouwd, heeft hij binnen een redelijke termijn van een maand na het intakegesprek op 14 juni 2019 zijn advies aan klaagster gegeven. Dat klaagster zich door de inhoud daarvan overvallen voelde en zich met het onwelgevallige advies niet wilde verenigen, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Verweerder was immers als advocaat gehouden om klaagster op juridisch deskundige wijze te adviseren over de kansen en risico’s van de zaak zoals hij dat heeft gedaan. Hij heeft klaagster daarna nog aangeboden om zijn advies samen te bespreken, maar van dat aanbod heeft klaagster geen gebruik gemaakt.

4.3    Het verdere verwijt van klaagster dat verweerder in zijn advisering haar belang onvoldoende voorop heeft gesteld maar daarin juist de kant van de werkgever heeft gekozen, is onvoldoende onderbouwd. Een feitelijke grondslag ontbreekt aan dit verwijt.

4.4    Gegeven het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klaagster. Dat leidt ertoe dat ook klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    De juistheid van het verwijt dat verweerder klaagster tijdens het telefoongesprek op 12 juli 2019 agressief zou hebben bejegend, kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee niet de gegrondheid van het verwijt. Ook klachtonderdeel d) wordt kennelijk ongegrond verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.

 

Griffier                                                              Voorzitter