Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:196

Zaaknummer

20-281/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 december 2020 in de zaak 20-281/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 24 januari 2020 op de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 26 augustus 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 8 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/21 edl/gh van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 24 juni 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 24 juni 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 13 juli 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Op 22 juli 2020 heeft de raad het verzetschrift ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 19 oktober 2020. Daarbij waren klager, zijn gemachtigde en verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft terecht opgemerkt dat het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de door verweerder ingediende vordering tot schadevergoeding, tenzij verweerster feiten naar voren heeft gebracht waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat die in strijd met de waarheid waren en zij klagers belangen daarmee nodeloos heeft geschaad. De raad is met de voorzitter van oordeel dat dat op grond van de stukken niet kan worden vastgesteld. Namens klager is terecht opgemerkt dat verweerster een daggeldvergoeding van € 30,- per dag heeft gevorderd, terwijl de daggeldvergoeding in het betreffende jaar nog € 28,- beliep. Deze kennelijke vergissing leidt niet tot een ander oordeel. Van de andere door klager aangevoerde onderdelen van de vordering tot schadevergoeding kan op grond van de stukken niet gezegd worden dat deze kennelijk in strijd met de waarheid waren. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2020.