Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:276

Zaaknummer

20-804/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over Gedragsregel 15 kennelijk ongegrond. Nu klaagster niet kan worden aangemerkt als voormalig cliënte van verweerder, is van strijd met Gedragsregel 15 lid 1 geen sprake.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  7 december 2020

in de zaak 20-804/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 oktober 2020 met kenmerk 1097718/EJH/SH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft de heer N en diens echtgenote (hierna: de moeder) in 2016 als advocaat bijgestaan. In 2016 waren klaagster en de heer N gestart met de uitvoering van plannen voor het opzetten van een zorgresort in Suriname. Daartoe is de besloten vennootschap Diacare4U opgericht door klaagster en mevrouw N, de dochter van de heer N en de moeder. De samenwerking tussen klaagster en de heer N is geëindigd in een conflict. Zij beschuldigen elkaar van onrechtmatige onttrekkingen aan de onderneming.

1.2    Op 20 juni 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Bij die bespreking waren de heer N, de moeder en klaagster aanwezig. Op diezelfde dag heeft verweerder de advocaat van de wederpartij van de heer N en de moeder per e-mail, met als onderwerp [de heer N] en [de moeder]/[DIA Zorg], onder meer geschreven:

“Ik heb vanmorgen een uitvoerige bespreking gevoerd over deze zaak met [de heer N] en de dames [de moeder] en [klaagster] naar aanleiding van uw brief van 16 juni jl. (…)

Volstrekt ten onrechte heeft uw cliënte eind april dit jaar alle relaties van cliënten aangeschreven en aangegeven dat de samenwerking met cliënt per 13 april jl. zou zijn beëindigd en de werkzaamheden van hem en [klaagster] zouden worden overgenomen door nieuw personeel.”

1.3    In 2019 heeft verweerder mevrouw N en de moeder bijgestaan in een geschil met klaagster en haar echtgenoot.

1.4    Op 6 maart 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder maakt zich schuldig aan belangenverstrengeling.

b)    Verweerder maakt klaagster zwart in de rechtbank, dient valse stukken in en uit onware opmerkingen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat klaagster zijn cliënte is geweest. Klaagster is aanwezig geweest bij de bespreking op 20 juni 2016 in verband met een sommatiebrief die de moeder enkele dagen daarvoor had ontvangen. Verweerder heeft geen gegevens van klaagster genoteerd over haar persoon en ook geen getuigenverklaring van haar gevraagd dan wel ontvangen.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het de advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een cliënt of een voormalige cliënt van hem op te treden. Dit volgt uit Gedragsregel 15 lid 1. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts de (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat klaagster, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd dat zij is aan te merken als voormalig cliënte van verweerder. Het enkele feit dat klaagster aanwezig is geweest bij de bespreking op 20 juni 2016 en verweerder dat in zijn e-mail aan de advocaat van de wederpartij heeft geschreven, is volstrekt onvoldoende om tot de conclusie te komen dat tussen klaagster en verweerder een advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen.

Nu klaagster niet kan worden aangemerkt als voormalig cliënte van verweerder, is van strijd met Gedragsregel 15 lid 1 geen sprake. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster zwart maakt in de rechtbank, valse stukken indient en onware opmerkingen uit. Daargelaten de vraag of klaagster daarover als derde kan klagen, heeft klaagster dit klachtonderdeel op geen enkele manier toegelicht of onderbouwd. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 7 december 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.