Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:176

Zaaknummer

20-785/DH/DH/W

Inhoudsindicatie

Afwijzing wrakingsverzoek. In dit geval hebben de tuchtrechters een verzoek om aanhouding van de zitting afgewezen, hetgeen een procedurele beslissing betreft. De beslissing van de tuchtrechters is met redenen omkleed en geeft inzicht in de door hen gevolgde gedachtegang. Of men de uiteindelijke conclusie deelt of niet; te volgen is waarom de tuchtrechters tot hun beslissing komen. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van onbegrijpelijkheid in de bovenbedoelde zin en derhalve evenmin van vooringenomenheid.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2020 in de zaak 20-785/DH/DH/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

 

verzoeker

gemachtigde

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 19-275/DH/DH met verzoeker als verweerder. De klacht is behandeld op de zitting van 12 oktober 2020 van de raad door mrs. S.M. Krans, T. Hordijk en A. Schaberg (hierna: de tuchtrechters). Bij op 20 oktober 2020 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van voornoemde tuchtrechters.

1.2    De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking. Zij hebben op 23 oktober 2020 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd, waarbij zij ook hebben vermeld bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet aanwezig te zullen zijn. De raad heeft het wrakingsverzoek behandeld op de openbare zitting van 2 november 2020. Daarbij waren verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig.

1.3    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de volgende stukken:

-    het wrakingsverzoek van 20 oktober 2020 met bijlagen;

-    het proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2020 in de klachtzaak met nummer 19-275/DH/DH;

-    de reactie van 23 oktober 2020 van de tuchtrechters met bijlagen;

-    de reactie van 2 november 2020 van [gemachtigde].

 

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3    Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor wraking van de tuchtrechters weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Verzoekers aanhoudingsverzoek is geweigerd. De tuchtrechters hebben bevooroordeeld gehandeld, door verzoekers recht om ter zitting gehoord te worden, de zitting bij te wonen en als procesdeelnemer aanwezig te zijn niet te respecteren. De tuchtrechters hebben zich vervolgens aan de hand van hetgeen buiten aanwezigheid van verzoeker ter zitting is besproken en door klager voorgedragen, voorgelicht geacht en verzoeker nog slechts enkele dagen de gelegenheid geboden een reactie te geven die nog in de overwegingen van de raad kan worden meegenomen. Door geen aanhouding te bepalen en verzoeker niet de gelegenheid te geven als volwaardig procespartij aan de mondelinge behandeling deel te nemen hebben de tuchtrechters de rechten van verzoeker geschonden en blijk gegeven van onvoldoende onpartijdigheid. De tuchtrechters hebben onterecht geconcludeerd dat verzoeker niet zo snel als mogelijk de raad van zijn afwezigheid en de reden daarvan op de hoogte heeft gesteld. De zinsnede ‘in afwachting van de testuitslag’ in het aanhoudingsverzoek hebben de tuchtrechters verkeerd en onwelwillend uitgelegd: er staat niet dat verzoeker al getest was. De tuchtrechters hebben zich vooringenomen getoond door de afweging die zij hebben gemaakt en wat zij daarover hebben opgeschreven.

2.4    De tuchtrechters hebben aangevoerd dat zij op een laat moment geconfronteerd werden met het feit dat verzoeker (begrijpelijkerwijs) niet kon verschijnen en dat de gemachtigde van verzoeker ervoor had gekozen om ook niet te verschijnen. Vanwege de in het proces-verbaal vermelde redenen is besloten een aanvang met de zitting te maken. Tijdens de zitting is nog de mogelijkheid besproken om een videoverbinding met verzoeker tot stand te brengen, maar uit telefonisch contact met de gemachtigde van verzoeker bleek dat daartoe van de zijde van verzoeker geen bereidheid bestond. Daarom hebben de tuchtrechters voor een andere oplossing gekozen: klagers ‘bewijsstukken’ zijn naar verweerder gestuurd, die vervolgens daarna nog de gelegenheid heeft gekregen om te reageren. De tuchtrechters hebben op deze wijze getracht het beginsel van hoor en wederhoor na te leven.

2.5    De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten. De behandeling van de klachtzaak met nummer 19-275/DH/DH stond gepland op 12 oktober 2020 om 14.40 uur. Op 12 oktober 2020 om 13.54 uur heeft de gemachtigde van verzoeker een voicemailbericht ingesproken bij de raad. Diezelfde dag om 13.56 uur heeft de gemachtigde van verzoeker in een e-mailbericht aan de raad het volgende geschreven:

    “Vanmiddag vindt de behandeling plaats van deze zaak, Cliënt meldt mij net dat hij in quarantaine zit vanwege Covid 19 gerelateerde klachten in afwachting van een testuitslag. Hij kan niet komen en vraagt een nieuwe datum van de behandeling.”

    De tuchtrechters zijn op 12 oktober 2020 toch aangevangen met de behandeling van de zitting. De overwegingen van de tuchtrechters daartoe zijn opgenomen in het proces-verbaal. Bij e-mail van 13 oktober 2020 is verzoeker door de tuchtrechters in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de door klager tijdens de zitting overgelegde ‘bewijsstukken’, waarbij de tuchtrechters tevens enkele concrete vragen aan verzoeker hebben gesteld. Op 16 oktober 2020 is het proces-verbaal aan verzoeker en zijn gemachtigde verstrekt, waarna op 20 oktober 2020 het wrakingsverzoek is ontvangen.

2.6    De wrakingskamer overweegt als volgt.

2.7     Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de tuchtrechters – subjectief – niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.

2.8    Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de tuchtrechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren – objectief – gerechtvaardigd is.

2.9    Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. In dit geval hebben de tuchtrechters een verzoek om aanhouding van de zitting afgewezen, hetgeen een procedurele beslissing betreft.

2.10    Het onder 2.9 verwoorde uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.

2.11    De beslissing van de tuchtrechters is met redenen omkleed en geeft inzicht in de door hen gevolgde gedachtegang. Of men de uiteindelijke conclusie deelt of niet; te volgen is waarom de tuchtrechters tot hun beslissing komen. Dat de beslissing anders dan vanwege de redengeving ervan onbegrijpelijk zou zijn, is gesteld noch gebleken. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen sprake van onbegrijpelijkheid in de bovenbedoelde zin en derhalve evenmin van vooringenomenheid. De wrakingskamer komt dan ook tot het oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is. 

 

BESLISSING

De raad van discipline wijst het verzoek tot wraking af.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en J.G. Colombijn, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2020.