Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:200
Zaaknummer
20-056
Inhoudsindicatie
Klacht heeft betrekking op advocaat van de wederpartij. Dagvaarding is rechtsgeldig aan klager uitgebracht. Er is geen rechtsregel die een advocaat verplicht een afschrift hiervan aan de advocaat van de wederpartij in een eerdere zaak toe te sturen. Advocaat heeft standpunt van zijn cliënte verwoord, waaronder de stelling dat de exploitatievergunningen door de gemeente zijn ingetrokken wegens het ernstige vermoeden van mensenhandel op de prostitutiezone. Hieruit valt niet af te leiden dat de advocaat zelf heeft beweerd dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. Klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 april 2020
in de zaak 20-056/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 24 januari 2020 met kenmerk Z 737016 (18-0373) HH/sd , door de raad ontvangen op 24 januari 2020, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 7 mei 2013 is tussen klager en X een huurovereenkomst gesloten betreffende de ligplaats van een bedrijfsboot. X heeft bij brief van 2 december 2013 de huurovereenkomst met klager tegen 3 maart 2014 opgezegd. X heeft vervolgens klager verzocht de ligplaats te ontruimen en ontruimd te laten. Omdat klager niet vrijwillig overging tot hete verwijderen van zijn boot, heeft X klager in kort geding gedagvaard. X werd in deze procedure bijgestaan door een kantoorgenote van verweerder. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 18 mei 2018 de vordering tot ontruiming toegewezen. De advocaat van klager heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het hoger beroep is niet aangebracht. Tussen de advocaat van klager en de kantoorgenote van verweerder is in die periode afgesproken dat de ontruiming in ieder geval tot 1 januari 2019 zou worden uitgesteld, waarbij X zich het recht heeft voorbehouden om niettegenstaande een bodemprocedure met gebruik making van het kort geding vonnis de ontruiming te bewerkstelligen.
1.2 Verweerder heeft in september 2018 de zaak van zijn kantoorgenote overgenomen. Verweerder heeft op 13 september 2018 namens X een dagvaarding aan klager doen uitbrengen tegen de rolzitting van 26 september 2018. In de dagvaarding is onder meer het volgende opgenomen:
“Uit de bestuurlijke rapportages bleek dat er ernstige vermoedens van mensenhandel bestonden ten aanzien van (medewerkers van) de exploitanten van de bootjes aan het (…..). Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportages heeft de gemeente (….) de exploitatievergunningen van de exploitanten aan het (…..) ingetrokken. (….)”Verweerder heeft vervolgens de brief van zijn cliënt geciteerd. Het citaat vermeldde onder meer het volgende :
“Het ernstige vermoeden is ontstaan dat u betrokken bent (geweest) bij (het faciliteren van) onder meer mensenhandel in de omgeving van het gehuurde.”
1.3 Klager is bij verstekvonnis van 24 oktober 2018 veroordeeld tot ontruiming van percelen en deze ter vrije beschikking van de cliënt van verweerder te stellen, onder verbeurte van dwangsommen. Het verstekvonnis is op 31 oktober 2018 aan klager in persoon betekend.
1.4 Op 27 november 2018 heeft de gemachtigde van klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft geen dagvaarding aan klager doen uitbrengen noch een dagvaarding aan zijn advocaat laten betekenen;
b) Verweerder heeft een ontruimingsprocedure betreffende een woonark opgestart, terwijl de ligplaatsvergunning of enige hieraan ten grondslag liggende verbintenis niet door de rechter was ontbonden;
c) Verweerder heeft in rechte onjuiste stellingen geponeerd, waaronder dat klager zich schuldig maakt aan mensenhandel en dat de huurovereenkomst was opgezegd;
d) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan laster door te stellen dat klager een mensenhandelaar is.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hem noch zijn advocaat een dagvaarding heeft bereikt als gevolg waarvan een verstekvonnis is gewezen, waarbij klager is veroordeeld tot ontruiming van een ligplaats onder verbeurte van een hoge dwangsom. Verweerder stelt dat de dagvaarding aan klager rechtsgeldig is uitgebracht. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij in verband met de overdracht van de praktijk van zijn kantoorgenote mr. X abusievelijk heeft nagelaten een afschrift van de dagvaarding aan de advocaat van klager toe te sturen. Hij heeft hiervoor bij brief van 1 november 2018 zijn excuses aangeboden. Verweerder heeft in die brief tevens desgevraagd de eerder gemaakte afspraak dat de cliënt van verweerder, ondanks de betekening van het verstekvonnis, niet voor 01-01-2019 tot ontruiming zou overgaan bevestigd.
4.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat de deurwaarder op 13 september 2018, toen hij op het woonadres van klager niemand aantrof, de dagvaarding in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven op dit adres heeft achtergelaten. Dit betekent dat de dagvaarding aan klager rechtsgeldig is uitgebracht. Voor zover klager geen kennis heeft genomen van de rechtsgeldig aan hem uitgebrachte dagvaarding komt dit voor risico van klager. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Vast staat dat verweerder niet gelijktijdig een afschrift van de dagvaarding aan de advocaat van klager heeft verzonden. De voor advocaten geldende regel (gedragsregel 26) dat een advocaat zich niet rechtstreeks in verbinding stelt met een wederpartij heeft betrekking op aanzeggingen met rechtgevolg hangende een procedure. Anders ligt dit ten aanzien van het uitbrengen van een dagvaarding. Het staat een advocaat vrij om een dagvaarding in een nieuwe procedure uit te doen brengen aan de wederpartij van zijn cliënt. Er is geen rechtsregel die een advocaat verplicht een afschrift hiervan aan de advocaat van de wederpartij in een eerdere zaak toe te sturen. Hoewel verweerder er, zoals verweerder in zijn brief van 1 november 2018 ook aan de advocaat van klager heeft geschreven, goed aan had gedaan om een afschrift van de dagvaarding aan de advocaat van klager toe te zenden, valt hem hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Verweerder heeft bovendien een afschrift van het verstekvonnis aan de advocaat van klager toegezonden. Klager heeft vervolgens zelf de mogelijkheid van verzet tegen het verstekvonnis onbenut gelaten.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat de standpunten van klager en de cliënt van verweerder over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de huurovereenkomst tegenover elkaar staan. Het was de taak van verweerder om in het geschil tussen haar cliënt en klager de belangen van zijn cliënt te behartigen. Een advocaat is bij de uitoefening van zijn beroep bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt immers partijdig. Het stond verweerder daarom vrij om in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak te bepalen. Voor zover klager zich niet kon verenigen met de door verweerder namens zijn cliënte ingenomen standpunten, lag het op de weg van klager zich daartegen (in rechte) te verweren en zijn stellingen met bewijs te onderbouwen. Het was vervolgens aan de rechter om de standpunten van partijen te beoordelen en hierover uitspraak te doen. Het is mogelijk dat de aanpak van de zaak klager niet welgevallig was, maar dat betekent niet dat verweerder de grens heeft overschreden die hem als advocaat van de wederpartij toekwam. Niet valt in te zien welk verwijt verweerder tuchtrechtelijk valt te maken.
Ad onderdelen c) en d)
4.5 De voorzitter zal de onderdelen c) en d) gelet op de onderlinge samenhang gelijktijdig beoordelen. Klager verwijt verweerder dat hij klager in processtukken bij herhaling als mensenhandelaar heeft benoemd, waardoor verweerder onjuistheden zou hebben geponeerd en zich schuldig zou hebben gemaakt aan laster. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder in de procedure naar voren heeft gebracht dat door de gemeente onder meer op grond van het ernstige vermoeden van mensenhandel op de prostitutiezone de exploitatievergunningen heeft ingetrokken en dat diezelfde overwegingen voor de gemeente reden is geweest om de namens klager aangevraagde exploitatievergunning niet te verlenen. Verweerder heeft voormeld standpunt van de gemeente weergegeven ter onderbouwing van de gronden waarop de opzegging van de huurovereenkomst was gebaseerd. Verweerder heeft zich aldus ter onderbouwing van het standpunt van zijn cliënt beperkt tot de weergave van het standpunt van de gemeente. Hieruit valt niet af te leiden dat verweerder zelf heeft beweerd dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. De onderdelen c) en d) zijn derhalve feitelijk onjuist.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 14 april 2020.
griffier voorzitter