Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:169

Zaaknummer

20-592/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen jegens klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 oktober 2020 in de zaak 20-592/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft /kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 28 juli 2020 met kenmerk K060 2020 ar/ak, door de raad ontvangen op 30 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van:

-    de e-mails van klager van 19 augustus 2020 (met bijlagen), 28 augustus 2020 (3 stuks) en 29 augustus 2020;

-    de brief van verweerder van 16 september 2020

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met een koor (hierna: het koor).

1.2    Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 11 september 2019 – voor zover hier relevant – de beschikking van de kantonrechter van 15 januari 2019 bekrachtigd en klager veroordeeld in de proceskosten van het (principaal) hoger beroep. Het koor is in deze procedure niet bijgestaan door een advocaat.

1.3    Op 18 februari 2020 heeft (het kantoor van) verweerder namens het koor de beschikking van het Gerechtshof aan klager laten betekenen en bevel gedaan tot betaling van de proceskosten. De deurwaarder heeft in eerste instantie een fout gemaakt in de kosten, waarna de deurwaarder genoodzaakt was het vonnis opnieuw te betekenen. Op 12 maart 2020 heeft een nieuwe betekening plaatsgevonden.

1.4    Op 5 maart 2020 heeft verweerder in een e-mail aan de advocaat van klager geschreven:

“Ik vind het stuitend dat u “stuitingsbrieven” stuurt. (…) Door het sturen van deze “stuitende” stuitingsbrieven mag ik cliënt gaan uitleggen dat zij deze door de papierversnipperaar kan halen en wekt u bij uw cliënt wellicht de indruk dat dit de executoriale veiling van zijn inboedel “stuit”.

Indien uw cliënt dezelfde kwestie nogmaals aan de rechter wenst voor te leggen, dan weten we ook wat de uitkomst daarvan zal zijn. Ik kan u daarbij dan ook alvast meegeven dat cliënte alsdan een integrale kostenvergoeding zal vorderen.”

1.5    Op 17 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.6    Op 20 april 2020 is namens klager een dagvaarding betekend aan het koor.

1.7    Verweerder heeft bij brief van 24 april 2020 aan de advocaat van klager geschreven dat de recent namens klager ingestelde vordering geen enkele kans van slagen heeft en dat daardoor sprake is van onrechtmatig procederen. Verweerder schrijft dat het koor bereid is klager de mogelijkheid te geven de dagvaarding in te trekken, dan wel niet aan te brengen, om een integrale proceskostenveroordeling te vermijden.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft onzorgvuldig danwel onrechtmatig jegens klager gehandeld.

2.2    Klager kan zich niet vinden in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en wenst de zaak over te doen. Het bedrag dat de deurwaarder aan proceskosten in het exploot heeft opgenomen was niet juist. In het exploot wordt ook aanspraak gemaakt op nakosten, terwijl niet wordt uitgelegd waarop die kosten zijn gebaseerd. Klager heeft zijn bezwaar kenbaar gemaakt bij het kantoor van verweerder. Daarop kreeg klager een intimiderende en misplaatste reactie van verweerder. Klager stelt dat ook het tweede exploot niet klopt.

2.3    Klager voert verder aan dat verweerders brief van 24 april 2020 volstrekt overbodig is, nu er niets nieuws in staat. Er wordt in de brief enkel gedreigd.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klager is veroordeeld in de proceskosten, dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat de cassatietermijn inmiddels is verstreken. Klager weigert gehoor te geven aan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, aldus verweerder.

3.2    Verweerder erkent dat door de deurwaarder in eerste instantie aanspraak is gemaakt op de proceskosten waartoe het koor zelf was veroordeeld. De deurwaarder wilde dit ter plekke herstellen, maar dit heeft klager geweigerd, waarna de deurwaarder het vonnis opnieuw heeft moeten betekenen.

3.3    Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij een brief aan de advocaat van klager heeft gestuurd, waarin hij hem wijst op de niet-ontvankelijkheid van een zaak die opnieuw wordt aangebracht.

3.4    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrenst indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien 3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht tegen grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen naar voren is gebracht over het geschil van klager met het koor niet zal worden besproken.

4.3    Vaststaat dat het Gerechtshof de beschikking van de kantonrechter van 15 juli 2019 heeft bekrachtigd en klager in het principaal hoger beroep heeft veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Gelet hierop stond het verweerder vrij opdracht te geven aan de deurwaarder tot betekening van de beschikking en het doen van een bevel tot betaling.

4.4    Verder staat vast dat het bedrag aan proceskosten in het exploot van 18 februari 2020 onjuist was. Dat is ongelukkig geweest, maar door klager is niet onderbouwd dat hij door het uitbrengen van het onjuiste betalingsbevel onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad. Bovendien is dit bij exploot van 12 maart 2020 hersteld. Voor zover klager stelt dat ook dit exploot fouten bevat, geldt dat dit door klager niet is onderbouwd. Verder is het de vraag in hoeverre de fout in het exploot aan verweerder kan worden toegerekend. Het is de voorzitter uit de stukken namelijk niet gebleken of de deurwaarder het bedrag aan proceskosten verkeerd heeft opgenomen in het exploot of dat verweerder een verkeerd bedrag aan de deurwaarder heeft doorgegeven. In het eerste geval kan aan verweerder op dit punt sowieso geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.5    Klagers klacht ziet verder op de manier waarop verweerder met klagers advocaat heeft gecommuniceerd. Klager stelt dat de manier waarop verweerder communiceert dreigend en intimiderend is. Klager heeft zijn stelling echter niet concreet onderbouwd. Voor zover klager doelt op de brief van verweerder van 24 april 2020 (zie 1.7), is de voorzitter van oordeel dat deze brief niet als dreigend en/of intimiderend is aan te merken. Ook eerdere e-mails van verweerder zijn niet als zodanig aan te merken. Aan verweerder kan op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6    Voor zover klager ook klaagt over het feit dat het koor zich voor het innen van de vordering (ineens) laat bijstaan door verweerder, geldt dat dit een keuze van het koor. Aan verweerder kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.7    Voor zover klager ook klaagt over gedragingen van de deurwaarder, waaronder bijvoorbeeld de niet onderbouwde nakosten, geldt dat hiervan aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.8    Voor zover klager na afloop van het dekenonderzoek nog aanvullende klachten heeft ingediend, zoals over het tijdstip van de (eerste) betekening van de dagvaarding en over het feit dat verweerder zich heeft teruggetrokken, zomede hetgeen hij in zijn mailbericht van 19 augustus 2020 aan de orde stelt geldt dat dit op gespannen voet staat met artikel 46c van de Advocatenwet. Hierin is bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvulling van klager na afloop van het dekenonderzoek is ingediend, zal de voorzitter deze buiten beschouwing laten.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020