Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:180

Zaaknummer

20-280/DH/RO

Inhoudsindicatie

Aan deze klachtzaak ging de omvangrijke klachtzaak met nummer 18-474/DH/RO vooraf. In 18-474 is het verzet van klager ongegrond verklaard. De raad heeft de deken in de verzetsbeslissing in overweging gegeven om, zakelijk weergegeven, enkele nog niet onderzocht onderdelen van de klacht, waaronder in ieder geval de financiële integriteit van het declaratiegedrag van verweerder, nader te onderzoeken. Dit nadere onderzoek heeft geleid tot deze klacht. De raad komt tot een gedeeltelijke gegrondverklaring en legt een waarschuwing op.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Uit de overwegingen bij klachtonderdeel b blijkt dat verweerder de financiële kant van de zaken die hij voor klager behandeld heeft onvoldoende schriftelijk heeft vastgelegd. Dat als gevolg daarvan misverstand, onzekerheid en geschil is ontstaan blijkt uit deze klachtzaak. De raad doelt daarbij niet alleen op de omstandigheid dat een klacht is ingediend over onzorgvuldigheid in het declaratiegedrag van verweerder, maar ook op de omstandigheid dat de informatie in het klachtdossier en de toelichting daarop van verweerder onduidelijk en lastig te doorgronden is. Verweerder heeft aldus onzorgvuldig gehandeld en dat is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamd.  De raad houdt er bij het bepalen van de hoogte van de maatregel rekening mee dat klager, volgens zijn eigen verklaring, (nog) niets heeft betaald aan verweerder voor alle verleende diensten. 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 november 2020 in de zaak 20-280/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

gemachtigde: mr. De Neijs

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    In de verzetsbeslissing van 7 januari 2019 in de zaak met nummer 18-474/DH/RO heeft de raad de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) in overweging gegeven om nader onderzoek te verrichten naar onder meer de financiële integriteit met betrekking tot het declaratiegedrag van verweerder in relatie tot klager.

1.2    Bij brief van 17 januari 2019 heeft klager aan de deken kenbaar gemaakt dat hij het nadere onderzoek van de deken wenst en daarover met hem in gesprek wil. Een en ander heeft de opmaat gevormd voor het onderzoek door de deken dat heeft geleid tot deze klacht tegen verweerder.

1.3    Op 7 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/ cij/gh van de deken ontvangen.

1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 september 2020. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.3 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23. De raad heeft verder kennis genomen van de hiervoor in 1.1 genoemde beslissing van de raad en de email van verweerder van 31 augustus 2020 met bijlage.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 22 juli 2014 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd voor bijstand “in verband met onrechtmatige gedragingen”. De brief is door klager ondertekend. Overeengekomen is dat verweerder zijn werkzaamheden zal verrichten op betalende basis.

2.3    Bij een akte die op 19 en 22 oktober 2015 is ondertekend door verweerder en klager heeft klager, zakelijk weergegeven, aan verweerder een pandrecht gegeven op een vleugel. In de considerans van de pandakte staat onder meer het volgende:

“dat pandneemster aan pandgever een geldlening verstrekt, uit hoofde waarvan pandgever aan pandneemster een bedrag verschuldigd is bestaande uit alle nog openstaande facturen en nog te verrichten werkzaamheden, een en ander onder de voorwaarden zoals vermeld in de tussen partijen gesloten opdrachtbevestiging d.d. 22 juli 2014;”

2.4    Bij brief van 10 december 2015 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager heeft verweerder verzocht om betaling van verschillende facturen waarvan de betalingstermijn is verstreken. Deze facturen hebben een totale waarde van € 17.760,40, inclusief rente en kosten. Daarnaast heeft verweerder verzocht om betaling van facturen met een waarde van € 13.539,87. Bij de brief zijn facturen in drie zaken gevoegd.

2.5    Op 27 januari 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar als volgt gereageerd op de facturen:

“Deze zaak is bij Stichting Achmea Rechtsbijstand bekend onder kenmerk [R***665]. U heeft in deze kwestie een aantal declaraties ingediende welke betrekking hebben over de smaad/laster die over [klager] is uitgesproken. Hierover heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, is door u jegens verschillende personen een dagvaarding uitgebracht en heeft u in het kader van een mondelinge behandeling de wraking van de rechter verzocht. Een en ander maak ik op uit de declaraties die u heeft gestuurd. Inhoudelijk heeft u mij niet op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen.

Eerder heb ik, in het kader van een klacht, jegens u verwoord dat er sprake is van één feitelijk gebeurtenis (de beschuldigingen aan het adres van [klager] waarvoor hij zijn smaad/laster actie is gestart). Dit betekent dat er ook slechts één kostenmaximum van toepassing. Het kostenmaximum op de onderhavige rechtsbijstandverzekering bedraagt € 50.000,-. Dit is aan u medegedeeld.

Ik constateer dat er inmiddels door Stichting Achmea Rechtsbijstand in dit dossier een bedrag ad € 22866,62 aan externe kosten is gemaakt. Ik laat hierbij nog buiten beschouwing de kosten welke gemaakt zijn terzake de inschakeling van een tweetal netwerkkantoren. Het betreft hier dus louter en alleen de betaalde declaraties van advocatenkantoor [Z] en de door u gedeclareerde en betaalde nota's.

Ik constateer dat de verzekering derhalve nog dekking biedt voor een bedrag van € 27.133,38.

De door u ingediende nota's overtreffende de ruimte die er nog is. Ik constateer daarbij ook dat de procedures die gestart zijn nog niet ten einde zijn. Dit betekent dat er nog aanvullende declaraties komen.

Stichting Achmea Rechtsbijstand kan enkel en alleen garant staan tot een bedrag van € 50.000,-.

Bezie ik uw nota's dan moet ik constateren dat deze zeer fors zijn en in mijn optiek aanleiding zouden moeten zijn voor matiging.

Gegeven het feit dat het kostenmaximim bereikt is en de zaak nog niet ten einde is gekomen heeft een betwisting weinig of geen zin. Voorzover wij al uit de discussie komen wordt die ingehaald door uw aanvullende facturen, c.q. een eventuele proceskostenveroordeling als de zaak wordt verloren.

Gegeven het vorenstaande en de ruimte die nog aanwezig is ben ik bereid op korte termijn het resterende bedrag van € 27.133,38 aan u over te maken. Ik kan dit doen door de diverse door u gezonden declaraties tot het hiervoor genoemde bedrag betaalbaar te stellen, dan wel dit bedrag als lump sum aan u over te maken. Ik hoor graag waar uw voorkeur naar uitgaat. Ik maak de betaling vervolgens in orde. U dient er wel rekening mee te houden dat de verwerking van dit bedrag ruim een week in beslag zal nemen.(…)”

2.6    Op 11 februari 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd voor de zaak “[klager] /  B(…)” voor werkzaamheden die op uurbasis zullen worden gefactureerd.

2.7    Bij een akte die op 4 en 9 maart 2016 is ondertekend door verweerder en klager heeft klager, zakelijk weergegeven, aan verweerder een pandrecht gegeven op een harmonium met celesta. In de considerans van de pandakte staat onder meer het volgende:

“dat pandneemster aan pandgever een geldlening verstrekt, uit hoofde waarvan pandgever aan pandneemster een bedrag verschuldigd is bestaande uit alle nog openstaande facturen en nog te verrichten werkzaamheden, een en ander onder de voorwaarden zoals vermeld in de tussen partijen gesloten opdrachtbevestiging d.d. 22 juli 2014;”

Volgens een taxatierapport van 17 december 2013 heeft het harmonium met celesta een vervangingswaarde van € 20.000,-.

2.8    Op 1 juni 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd in de zaak “[klager] /  S(…) (concerten)”. In de brief is geschreven dat de zaak op betalende basis zal worden behandeld.

2.9    In juni 2016 heeft verweerder een pandrecht genomen op een piano van klager. De akte waarin het pandrecht op de piano is gevestigd is op 9 juni 2016 door klager en verweerder ondertekend. In de considerans van de akte staat onder meer:

“dat pandneemster aan pandgever een geldlening verstrekt, uit hoofde waarvan pandgever aan pandneemster een bedrag verschuldigd is bestaande uit de declaraties voor de zaak jegens de ex-vrouw van pandgever, een en ander onder de voorwaarden zoals vermeld in de tussen partijen gesloten opdrachtbevestiging d.d. 22 juli 2014;”

2.10    Op 17 oktober 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd in de zaak “[klager] / OM (HB 18/***067-14)”. Hierin heeft verweerder geschreven dat hij voor klager een toevoeging zal aanvragen. Verweerder heeft erop gewezen dat deze, afhankelijk van het resultaat van de procedure, kan worden ingetrokken en dat de werkzaamheden dan op basis van het uurtarief in rekening gebracht zullen worden.

2.11    Op 14 november 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd in de zaak “[klager] / G(…) HB”, voor werkzaamheden die op betalende basis verricht zullen worden.

2.12    Op 28 november 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd in de zaak “[klager / Politie Z(…)”. De zaak zal op betalende basis worden behandeld.

2.13    Op 16 december 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd in de zaak “[klager] / OM Afname DNA”. De zaak zal op betalende basis worden behandeld.

2.14    Bij brief van 18 mei 2017 heeft verweerder klager gesommeerd tot betaling van facturen in vijftien zaken met een totale waarde van € 57.926,18. De facturen en de bijbehorende specificaties vormen onderdeel van het klachtdossier.

2.15    Medio 2017, de datum blijkt niet uit het dossier, heeft het kantoor van verweerder klager gedagvaard voor de rolzitting van 16 augustus 2017. Verweerder heeft betaling gevorderd van openstaande facturen in vijftien zaken. De vordering bedraagt € 56.926,18.

2.16    Klager is in december 2017 failliet verklaard.

 

3    ONDERZOEK DEKEN

3.1    De deken heeft in het kader van zijn onderzoek in deze kwestie aan verweerder verzocht om de volgende informatie:

1.    een overzicht van alle zaken die [verweerder] voor [klager] heeft behandeld;

2.    een urenspecificatie van elke zaak die [verweerder] voor [klager] heeft behandeld;

3.    een overzicht van de zaken die door [rechtsbijstandsverzekeraar] zijn vergoed;

4.    het bedrag dat [rechtsbijstandsverzekeraar] per zaak heeft vergoed;

5.    het aantal uren dat u heeft besteed in de door [rechtsbijstandsverzekeraar] vergoede zaken;

6.    een overzicht van de zaken die [verweerder] op basis van gefinancierde rechtsbijstand heeft behandeld;

7.    een overzicht van de vorderingen waarvoor [verweerder] het pandrecht heeft verkregen;

8.    de reden waarom de declaratie van € 110.241,65 inzake [klager]/OM (18/****067-14) weer is ingetrokken.

3.2    Bij brieven van 1 april 2019, 17 april 2019 en 21 mei 2019 heeft verweerder op het verzoek van de deken gereageerd.

3.3    Vervolgens heeft klager gerepliceerd en verweerder gedupliceerd. Op basis van dit alles is in overleg tussen klager en de deken de hierna volgende klacht geformuleerd.

 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

a)    Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld ter zake van de mogelijkheid om gebruik te maken van gefinancierde rechtsbijstand en met name in de strafzaak met kenmerk 18/****067-14.

b)    Er is sprake van onzorgvuldigheid in het declaratiegedrag van verweerder, zowel jegens klager als jegens de rechtsbijstandsverzekeraar in betalende zaken.

4.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

5    VERWEER

5.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

6    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

6.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klager inkomen en vermogen had van een zodanige omvang dat klager niet in aanmerking zou komen voor rechtsbijstand op toevoegingsbasis. Klager heeft dit niet weersproken. De raad heeft daarom geen grond om aan te nemen dat verweerder jegens klager is tekortgeschoten door zijn keuze om voor de zaken die hij voor klager behandeld heeft geen toevoegingen aan te vragen. De klacht is in zoverre ongegrond.

6.2    Op het voorgaande geldt één uitzondering. De strafzaak met nummer 18/***067-14 is door verweerder behandeld op toevoegingsbasis. Voor deze zaak is ten behoeve van klager een last tot toevoeging afgegeven. Op basis van het klachtdossier en de verklaringen die partijen op de zitting van de raad hebben afgelegd kan de raad over deze last tot toevoeging het volgende vaststellen.

6.3    De last tot toevoeging is verleend en verweerder heeft de zaak in behandeling genomen. Verweerder heeft zijn uren gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand en de uren zijn na goedkeuring ook uitbetaald. Het was een bewerkelijke zaak, waarin veel getuigen zijn gehoord en waarin verweerder vaak naar Groningen is gereisd. Verweerder heeft extra uren bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagd en deze zijn ook toegekend.

6.4    Een bericht van klager aan de Raad voor Rechtsbijstand met vragen over de last tot toevoeging heeft aanleiding gevormd voor intrekking van deze last. Klager heeft op dit punt gehandeld zonder verweerder op de hoogte te stellen. De zaak was ook al afgerond, de uren waren al gedeclareerd en de vergoeding was al door de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder uitgekeerd. Verweerder werd aldus onverwacht geconfronteerd met de situatie dat hij de van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen vergoeding moest terugbetalen. Verweerder heeft vervolgens de uren die hij had gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand op 20 maart 2018 bij klager gedeclareerd op basis van zijn uurtarief. Dat kwam neer op een factuur van € 110.241,65 inclusief BTW. Grondslag hiervoor was, zo begrijpt de raad, de algemene opdrachtbevestiging van 22 juli 2014.

6.5    Volgens verweerder heeft hij klager gaandeweg de procedure waarvoor aanvankelijk de last tot toevoeging was verleend op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden en van de bewerkelijkheid van zijn zaak. Klager wist volgens verweerder wat het zou betekenen als de last tot toevoeging zou worden ingetrokken.

6.6    Naast het declareren van zijn uren aan klager, heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand opnieuw verzocht om een last tot toevoeging toe te kennen ten behoeve van werkzaamheden die hij voor klager al had verricht. Deze nieuwe last tot toevoeging is toegewezen. Gevolg hiervan was dat de declaraties van en de vergoeding aan verweerder in stand konden blijven, waarna verweerder zijn declaratie aan klager van 20 maart 2018 heeft gecrediteerd.

6.7    De gang van zaken is naar het oordeel van de raad opmerkelijk en door de wijze waarop deze door partijen is gepresenteerd ook lastig te doorgronden. De raad kan niet uitsluiten dat de opmerkelijke gang van zaken in belangrijke mate is veroorzaakt door het handelen van klager. De raad kan op grond van het voorgaande echter niet vaststellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van gefinancierde rechtsbijstand aan klager. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b)

6.8    De raad is met de deken en klager van oordeel dat sprake is van onzorgvuldigheid in het declaratiegedrag van verweerder. De klachtonderdeel b is daarom gegrond en de raad licht dit als volgt toe.

6.9    De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat deze belangrijke informatie schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen.

6.10    Op 22 juli 2014 heeft verweerder een opdrachtbevestiging gemaakt waarin is vastgelegd dat verweerder de zaak of de zaken over de “onrechtmatige gedragingen” op betalende basis zal verrichten. De rechtsbijstandsverzekering van klager is in de opdrachtbevestiging niet vermeld, terwijl de raad op grond van het over en weer gestelde begrijpt dat de werkzaamheden in verband met de onrechtmatige gedragingen geheel of gedeeltelijk bij de rechtsbijstandsverzekeraar zijn gedeclareerd. De opdrachtbevestiging is op dit punt onvolledig en daarmee onzorgvuldig.

6.11    In oktober 2015 is het eerste pandrecht gevestigd als tegenprestatie voor een door verweerder aan klager verstrekte lening. Uit de pandakte blijkt dat het een en ander ziet op de kosten in verband met de zaak over de onrechtmatige gedragingen. De kosten voor deze zaak werden echter ook geheel of gedeeltelijk -dat is niet duidelijk- gedeclareerd bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Daar komt bij dat in oktober 2015 nog niet bekend was dat het plafond van de door de rechtsbijstandsverzekeraar verleende dekking in zicht was. Dit werd immers pas op 27 januari 2016 bekend. De raad kan op grond van het dossier en het over en weer gestelde daarom niet vaststellen wat de reden is geweest van het eerste pandrecht en de lening. Uit het dossier blijkt in ieder geval niet dat verweerder daarover heeft gecorrespondeerd met klager. Dit had verweerder wel moeten doen en ook op dit punt heeft hij onzorgvuldig gehandeld.

6.12    Uit de hierboven genoemde brief van de rechtsbijstandsverzekeraar en het door partijen in deze klachtzaak gestelde leidt de raad af dat facturen voor een deel van de door verweerder voor klager behandelde kwesties in verband met de onrechtmatige gedragingen door de rechtsbijstandsverzekeraar zijn vergoed. Omdat het kostenplafond in zicht was, terwijl de kwesties nog niet waren afgerond, heeft de verzekeraar voorgesteld om het restant van het budget als een lump sum uit te keren. De raad stelt op grond van de onweersproken stelling van klager vast dat dit voorstel is aanvaard en dat aldus een lump sum is uitgekeerd. De raad kan niet vaststellen dat verweerder deze keuze en de ontvangst van de lump sum schriftelijk aan klager heeft bevestigd. De raad kan evenmin vaststellen dat verweerder schriftelijk inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten vergoed konden worden uit de ontvangen lump sum en welke kosten resteerden. Ook hier is verweerder onvoldoende zorgvuldig geweest. 

6.13    Vast staat wel dat in verband met de kosten in de kwesties over de onrechtmatige gedragingen nog twee pandrechten zijn gevestigd met een lening aan klager als tegenprestatie. Gesteld noch gebleken is echter dat verweerder inzichtelijk heeft gemaakt welke facturen door de rechtsbijstandsverzekeraar waren vergoed, hoeveel er nog door klager moest worden betaald en hoeveel ruimte de aan klager verstrekte leningen nog boden voor “nog te verrichten werkzaamheden”. Verweerder is ook hierin onvoldoende zorgvuldig geweest.

6.14    Tussen februari en december 2016 heeft verweerder zes opdrachtbevestigingen gestuurd waarvan één voor de hiervoor in klachtonderdeel a bedoelde strafzaak. Deze opdrachtbevestiging laat de raad hier verder buiten beschouwing. In de overige vijf opdrachtbevestigingen staat telkens dat verweerder de zaken op betalende basis zal behandelen. Uit het dossier, in het bijzonder de in 2.15 bedoelde dagvaarding, blijkt ook dat verweerder de kosten bij klager in rekening heeft gebracht. De raad kan in deze zaken niet vaststellen dat sprake is van onzorgvuldigheid van verweerder.

6.15    Uit de hiervoor in 2.15 bedoelde dagvaarding blijkt verder nog dat sprake is van – onder meer –een kwestie over een bestemmingsplan en geschillen met een deurwaarderskantoor, een advocatenkantoor en PostNL. Het komt de raad voor dat deze zaken niet behoren tot de onrechtmatige gedragingen. Een (of meer) opdrachtbevestiging(en) voor deze kwesties ontbreken in het dossier en de raad kan aldus niet vaststellen of deze verstuurd zijn. De kosten voor deze kwesties zijn echter wel bij klager in rekening gebracht. De raad stelt daarom vast dat verweerder ook in deze kwesties niet heeft voldaan aan zijn plicht om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen.

    

7    MAATREGEL

7.1    Uit de overwegingen bij klachtonderdeel b blijkt dat verweerder de financiële kant van de zaken die hij voor klager behandeld heeft onvoldoende schriftelijk heeft vastgelegd. Dat als gevolg daarvan misverstand, onzekerheid en geschil is ontstaan blijkt uit deze klachtzaak. De raad doelt daarbij niet alleen op de omstandigheid dat een klacht is ingediend over onzorgvuldigheid in het declaratiegedrag van verweerder, maar ook op de omstandigheid dat de informatie in het klachtdossier en de toelichting daarop van verweerder onduidelijk en lastig te doorgronden is. Verweerder heeft aldus onzorgvuldig gehandeld en dat is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamd.

7.2    De raad houdt er bij het bepalen van de hoogte van de maatregel rekening mee dat klager, volgens zijn eigen verklaring, (nog) niets heeft betaald aan verweerder voor alle verleende diensten.

7.3    De raad, gelet op het bovenstaande, acht de maatregel van waarschuwing passend.

 

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

8.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.