Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:166

Zaaknummer

20-595/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich als klagers advocaat te onttrekken. Dat verweerster heeft geweigerd klagers dossier op te vragen, is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 oktober 2020 in de zaak 20-595/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 juli 2020 met kenmerk R 2020/49 cij/gh, door de raad ontvangen op 31 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is al een aantal jaren bezig met de aanvraag van een BBZ-uitkering bij de gemeente. Hij is op 24 juni 2019 door het Juridisch Loket verwezen naar verweerster voor bijstand (lichte advies toevoeging) bij zijn geschil met de gemeente over de aanvraag van die uitkering.

1.2    Verweerster heeft op 28 juni 2019 per e-mail de opdrachtbevestiging aan klager verzonden. In de opdrachtbevestiging is opgenomen:

“Bij deze bevestig ik ons gesprek waarbij u mij verzocht u bij te staan en u te adviseren over de kwestie aangaande uw BBZ-aanvraag.”

1.3    Op 17 juli 2019 is bij de gemeente een uitkering aangevraagd. Bij brief van 9 augustus 2019 heeft de gemeente laten weten aanvullende gegevens nodig te hebben.

1.4    Op 27 augustus 2019 heeft klager in een WhatsApp-bericht aan verweerster het volgende geschreven:

“[Verweerster] zal ik mij morgen melden bij JL voor een lichte (toevoeging) verwijzing zodat u mij kan helpen met het opstellen van een verzoekschrift – ik heb weinig hoop hoe het nu gaat.”

1.5    Op 29 augustus 2019 heeft klager in verschillende WhatsApp-berichten aan verweerster het volgende geschreven:

“Goedemorgen [verweerster], bedrijfstechnisch is een procedure bij de rechtbank voordeliger en meer in lijn met mijn bedrijfsvisie. (…) Ik verzoek een betere maatwerk op het voortraject van mijn BBZ-aanvraag. (…)

Het gaat om hulp bij het opstellen van een verzoekschrift – het is de bedoeling dat ik dan de zaak zelf behartig. (…) Waar ik meer tegen aanloop is dat ik geen goede voortraject heb ontvangen en daar wil ik tegen in bezwaar. (…)

Kunt u mede mijn volledige dossier bij RBZ opvragen alstublieft”

1.6    Op 29 augustus 2019 om 13.19 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“Zoals ik u eerder telefonisch heb bericht dien ik uiterlijk aanstaande vrijdag aanvullende stukken te ontvangen, welke benodigd zijn voor uw BBZ-aanvraag. (…) Indien u dit niet doet, zal de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, en zal een opvolgend bezwaar procedure dan wel procedure (beroep) bij de rechtbank weinig kans van slagen hebben. (…)

Zodra ik de stukken heb, zal ik een begeleidende brief mee verzenden waarmee ik op uw verzoek uw BBZ-dossier zal opvragen.

Uw verzoek zoals u deze vandaag via whatsap aan mij heeft gedaan, kan ik niet inwilligen. Zoals ik al aangaf kan ik u niet helpen met het opstellen van een verzoekschrift (…) deze procedures doe ik niet en heb ik onvoldoende kennis over. Wellicht kan het juridisch loket meer voor u betekenen bij het opstellen van het verzoekschrift."

1.7    Op 30 augustus 2019 om 8.05 uur heeft klager in een WhatsApp-bericht aan verweerster het volgende geschreven:

1.8    “Goedemorgen [verweerster], graag word ik door u uitgenodigd op uw kantoor. U wenst namelijk een gedeelte van de gevraagde stukken bij Rbz in te dienen. Ik voorzie hierdoor een reeds gereed staande afwijzing. Vandaar dat ik met mijn psycholoog hebt overlegd om deze misschien voorlopig in te trekken om deze op een latere stadium wederom in te dienen.”

1.9    Op 30 augustus 2019 om 11.36 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“Zoals reeds telefonisch aan u kenbaar is gemaakt onttrek ik mij als uw advocaat vanwege een geconstateerde vertrouwensbreuk. In ons telefonisch gesprek van vanochtend heeft u mij zeer agressief te woord gestaan, omdat u zich volgens uw zeggen ‘aangevallen’ voelde. Dit is niet de eerste keer dat u mijn advies en uitleg over mijn mogelijk- en onmogelijkheden als advocaat op die manier opvat. U heeft mij op dreigende toon te kennen gegeven mij te zullen opzoeken op mijn kantoor. Op deze manier kan ik mijn werk niet doen, en derhalve heb ik aangegeven mij terug te trekken als advocaat in al uw zaken. (…)

Dreigementen/verbale agressie nemen wij zeer serieus, ons kantoorbeleid is dat we hier normaliter melding van doen bij de politie. Ik zal dan ook uw dossiers afsluiten en de stukken die u nog niet in uw bezit heeft spoedig mogelijk naar u toezenden.”

1.10    Klager heeft op 31 augustus 2019 een klacht ingediend bij het kantoor van verweerster. Mr. A – een kantoorgenoot van verweerster – heeft bij brief van 6 september 2019 gereageerd op de klacht:

“[Verweerster] stond u bij ter zake een aanvraag van een BBZ uitkering. In dit kader heeft zij u meerdere keren verzocht om gegevens bij haar aan te leveren. Dit heeft u niet gedaan. Op 30 augustus 2019 heeft u telefonisch contact opgenomen met [verweerster]. Tijdens dit gesprek heeft u zich op zeer agressieve en bedreigende wijze uitgelaten richting haar. Zij heeft u hierop te kennen gegeven dat zij was geschrokken van u en dat zij op deze wijze niet met u kan samenwerken, en dat zij zich daarom zal onttrekken als uw advocaat. Hierop bent u wederom boos geworden en heeft u haar uitgescholden.

[Verweerster] heeft derhalve niet geweigerd om uw dossier op te vragen. In haar e-mail van 29 augustus 2019 aan u heeft zij u ook te kennen gegeven dat zij het dossier zal opvragen. Zij is hier echter niet meer aan toe gekomen, omdat zij zich als uw advocaat heeft onttrokken. (…)

Het besluit van [verweerster] om zich te onttrekken als uw advocaat is dan ook conform ons kantoorbeleid.”

1.11    Op 15 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft ten onrechte haar werkzaamheden voor klager beëindigd.

b)    Verweerster is niet bereid geweest te voldoen aan klagers verzoek om zijn dossier bij de gemeente op te vragen.

2.2    Klager stelt dat verweerster (onder andere hierdoor) zijn belangen niet behartigd heeft.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft aangevoerd dat zij genoodzaakt was zich als klagers advocaat te onttrekken, vanwege zijn verbaal zeer agressieve houding. Zij heeft daardoor geen werkzaamheden meer voor hem kunnen verrichten. Dat verweerster klagers BBZ-dossier niet heeft kunnen opvragen, is dan ook te wijten aan zijn eigen gedrag. Verweerster heeft benadrukt dat zij het BBZ-dossier had opgevraagd als klager zich niet zo agressief had gedragen.

3.2    Verweerster heeft nog opgemerkt dat klager verweersters adviezen niet opvolgde, geen noodzakelijke stukken aanleverde en in het laatste gesprek de hele aanvraag wenste in te trekken. Verweerster zou in dat geval enkel administratieve werkzaamheden uitvoeren, waardoor de vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand achteraf ingetrokken kon worden.

3.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omgang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over de kwestie van de aanvraag BBZ-uitkering niet zal worden besproken.

Klachtonderdeel a)

4.3    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Wel dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (zie ook Gedragsregel 14 lid 3).

4.4    De voorzitter overweegt dat verweerster vanaf het begin duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden zij voor klager zou verrichten. Daarbij is ook de verwijzing van het Juridisch Loket van belang: daarin wordt aangegeven dat klager naar verweerster is verwezen voor rechtsbijstand en advies bij het doen van een BBZ-aanvraag aan de gemeente. Ook klager noemt in zijn klacht dat hij zich tot verweerster heeft gewend met het verzoek bijgestaan te worden bij een BBZ-aanvraag bij de gemeente.

4.5    Nadat de aanvraag was ingediend, werden door de gemeente nadere stukken opgevraagd. Dat raakte bij klager kennelijk een gevoelige snaar: hij heeft het over een jarenlang traject bij de gemeente waarbij de nodige frustraties spelen. Verweerster heeft klagers opstelling tijdens een telefoongesprek op 30 augustus 2019 echter als intimiderend ervaren. Klager zou volgens verweerster in het gesprek hebben gezegd op kantoor langs te zullen komen, wat zij als bedreigend heeft ervaren. Ook wenste klager een koerswijziging in zijn zaak: hij wilde de aanvraag intrekken en het dossier opvragen Verweerster stond daar niet achter en wenste uitvoering te geven aan de door haar aanvaarde opdracht, te weten het voltooien van de aanvraag en nadere stappen bij een eventuele afwijzing. Klager blijft erbij dat verweerster ten onrechte zijn voorgestelde koerswijziging niet heeft gevolgd. Klager betwist de mate van de door hem getoonde agressie, maar ontkent niet boos te zijn geweest over de gekozen aanpak. Verweerster heeft echter – naar aanleiding van de manier waarop klager uiting bleef geven aan zijn onvrede – geconcludeerd dat er geen vertrouwen meer bestond om effectief voor klager te kunnen optreden. Zij heeft daarom de opdracht neergelegd.

4.6    De voorzitter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het voor verweerster noodzakelijk was zich als advocaat te onttrekken. Nog los van de vraag in hoeverre klagers emotioneel geladen uitingen bedreigend zijn geweest, is het helder dat klager zich vanaf 30 augustus 2019 niet meer kon vinden in de manier waarop verweerster de zaak behandelde, terwijl zij vanaf het begin een duidelijke strategie had uitgezet. De door verweerster uitgezette koers komt de voorzitter ook logisch voor. Valide redenen voor de door klager voorgestane koerswijziging zijn de voorzitter niet gebleken. Verweerster heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De voorzitter zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.7    De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat klager voor het eerst op 29 augustus 2019 aan verweerster heeft gevraagd het dossier op te vragen bij het RBZ (zie 1.5). Verweerster heeft diezelfde dag laten weten dat ze het dossier zal opvragen, zodra ze de stukken van klager heeft ontvangen (zie 1.6). Verweerster is niet meer aan het opvragen van klagers dossier toegekomen, omdat zij zich als klagers advocaat heeft onttrokken, zo blijkt uit de brief naar aanleiding van klagers klacht bij het kantoor van verweerster (zie 1.10). Van een eerdere vraag van klager of een weigering van verweerster is niet gebleken. Dat verweerster niet bereid is geweest te voldoen aan klagers verzoek om zijn dossier op te vragen, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel b zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Conclusie

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020.