Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:251
Zaaknummer
200125W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Naar het hof begrijpt legt verzoeker – kort en zakelijk vertaald - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de brieven van 19 oktober en 3 november 2020 van het hof bedreigend overkomen en dat de voorzitter misbruik maakt van zijn machtspositie. In de brief van 19 oktober 2020 is vastgelegd hetgeen ter zitting van 12 oktober is besproken. De wrakingskamer vermag, gelet op het proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2020 en de door partijen geschetste gang van zaken, niet in te zien dat de inhoud van deze brief de objectief gerechtvaardigde vrees oplevert dat de voorzitter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. Het wrakingsverzoek slaagt niet.
Uitspraak
BESLISSING
van 7 december 2020
in de zaak 200125W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mr. T. Zuidema
voorzitter van het Hof van Discipline
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
1.1 Op 14 april 2020 heeft verzoeker aan de deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam gevraagd om aan hem een advocaat toe te wijzen, om hem bij te staan in een zaak tegen zijn (toegewezen) advocaat [naam toegewezen advocaat] en de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam mr. E.J. Henrichs. Dit verzoek heeft de deken bij beslissing van 30 april 2020 afgewezen.
1.2 Verzoeker heeft hierop bij brief van 10 mei 2020 beklag gedaan ingevolge artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet bij het hof van discipline. Het beklag is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van het hof van 12 oktober 2020.
1.3 Ter zitting is de mogelijkheid van het treffen van een minnelijke regeling besproken, waarbij een concreet voorstel is geformuleerd. Aan verzoeker is vervolgens een bedenktijd van 14 dagen gegund. Hetgeen ter zitting is besproken is in een brief van het hof van 19 oktober 2020 neergelegd.
1.4 Bij brief van 20 oktober 2020 heeft verzoeker, naast een uiteenzetting van de zaken en gebeurtenissen die hij van belang acht, - voor zover thans van belang - een tegenvoorstel gedaan (p.9 onderaan).
1.5 Bij brief van 3 november heeft het hof aan verzoeker - onder meer- het volgende bericht:
“Dit tegenvoorstel neemt het hof niet in behandeling. Nu het voorstel zoals aan u gedaan kennelijk niet door u wordt aanvaard, betekent dit dat het hof een beslissing op uw beklag zal nemen.
Mogelijk heeft u de consequentie niet gerealiseerd. Daarom wil het hof een laatste termijn gunnen van één week na verzending van deze brief om integraal akkoord te gaan met het gedane voorstel.
Blijft het akkoord binnen de gestelde termijn achterwege dan zal het hof op 14 december 2020 uitspraak doen.”
1.6 Bij brief van 8 november 2020 heeft verzoeker een wrakingsverzoek tegen de behandelend voorzitter mr. Zuidema ingediend. Verzoeker schrijft onder meer:
“En dan krijg je van het hof, althans van de voorzitter Zuidema een aantal voorwarden zou moeten voldoen, en als je dat niet doen zal je straf krijgen van mij. Het klinkt lachwekkend maar dit is de ware realiteit anno 2020 van een voorzitter van het hof.
(…)
Het komt kort op neer: het falen van [naam toegewezen advocaat] en mr. Henrichs wordt afgedekt door het hof onderleiding van de heer Zuidema, en dat kan echt niet hier in Nederland. Wij wonen in een democratische rechtsstaat en dit soort zaken horen hier niet thuis. Deze uitspraken druist in tegen het belang van mijn zwakbegaafde dochter waarvoor ik optreedt als woordvoerder.
(…)
Daarom verzoek ik u bij deze wraking te aanvaarden op grond van uw bovengenoemde brieven d.d. 19 oktober en 3 november.
Met mij valt niet meer te spotten en mij niet kan intimideren zal de zaak(en) niet intrekken
Ook naar aanleiding van uw bovengenoemde brieven en op de zitting heeft u veel kritiek uitgelokt die de moeite waard is om dit inhoudelijk kenbaar te berichten, zodat dit ook gerechtvaardig is tot de wraking ”
1.7 Op 20 november 2020 heeft de griffie van het hof een verweerschrift ontvangen van mr. T. Zuidema. Hij bericht niet te berusten in de wraking en is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen.
1.8 Met toepassing van artikel 7.2 van het Wrakingsprotocol heeft de wrakingskamer van het hof het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op 7 december 2020.
1.9 Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft het hof, naast de hiervoor genoemde stukken, ook kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 12 oktober 2020.
2 BEOORDELING
Criterium
2.1 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Gronden wrakingsverzoek
2.2 Naar het hof begrijpt legt verzoeker – kort en zakelijk vertaald - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de brieven van 19 oktober en 3 november 2020 van het hof bedreigend overkomen en dat de voorzitter misbruik maakt van zijn machtspositie.
Verweer
2.3 Verweerder heeft in zijn verweerschrift een korte uiteenzetting gegeven van de gang van zaken rond het schikkingsvoorstel op de zitting van 12 oktober en daarna. Vervolgens heeft hij toegelicht dat, en waarom, het hof na ontvangst van de brief van verzoeker van 19 oktober 2020 nog een nadere reactietermijn heeft gegund.
Oordeel wrakingskamer
2.4 De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet slaagt.
In de brief van 19 oktober 2020 is vastgelegd hetgeen ter zitting van 12 oktober is besproken. De wrakingskamer vermag, gelet op het proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2020 en de door partijen geschetste gang van zaken, niet in te zien dat de inhoud van deze brief de objectief gerechtvaardigde vrees oplevert dat mr. Zuidema jegens verzoeker vooringenomenheid koestert.
Die vrees kan evenmin gevonden worden in de brief van het hof van 3 november. Dit blijkt voor de wrakingskamer mede uit de in rechtsoverweging 1.5 aangehaalde zinsnede aan het einde van die brief: “Blijft het akkoord binnen de gestelde termijn achterwege dan zal het hof op 14 december 2020 uitspraak doen.”
De wrakingskamer kan de handelwijze van de voorzitter, om in zijn brief van 3 november nog een nadere termijn van een week te gunnen, goed volgen, nu in de brief van verzoeker van 20 oktober niet expliciet is opgenomen of het ter zitting geformuleerde en bij brief van 19 oktober schriftelijk bevestigde schikkingsvoorstel werd aanvaard of niet. Evenmin wordt in de brief van 3 november gevraagd om uitspraak te doen. Er werd - voor zover thans van belang - uitsluitend een tegenvoorstel geformuleerd, dat inhield dat de zaak zou moeten worden aangehouden. Die optie lag evenwel niet op tafel. De beslissing van de voorzitter om dit in een brief aan verzoeker duidelijk te maken, om er op die manier zeker van te zijn dat verzoeker goed geïnformeerd zijn beslissing op het schikkingsvoorstel kon nemen, levert geen grond op voor wraking.
Conclusie
2.5 Uit het vorenstaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. De behandeling van de klacht zal worden voortgezet in de stand waarin hij zich bevond.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- wijst af het wrakingsverzoek van verzoeker van 8 november 2020, gericht tegen mr. T. Zuidema, voorzitter van het Hof van Discipline.
Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en
A.D.R.M.Boumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 december 2020.