Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:104

Zaaknummer

20-516/DB/ZWB/D

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.27 Voda door meer dan € 5.000, -- in contanten te aanvaarden van zijn cliënt zonder voorafgaand overleg met de deken en in strijd met artikel 6.19 Voda en de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid door derdengelden te ontvangen op zijn privérekening. Ook heeft verweerder de deken niet juist geïnformeerd door eerst te verklaren dat hij derdengelden had ontvangen op zijn kantoorrekening terwijl later bleek dat het de privérekening was en door wisselend te verklaren waarom de cliënte wenste dat het geld op de privérekening werd overgemaakt. Dekenbezwaar gegrond. Voorwaardelijke schorsing van 4 weken. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 7 december 2020

in de zaak 20-516/DB/ZWB/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 juli 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder. Op 7 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20-045 van de deken ontvangen.

1.2    Het bezwaar  is behandeld op de zitting van de raad van 12 oktober 2020. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr R., directeur van het bureau van de orde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder is sinds 28 december 1993 advocaat. Tot 1 juni 2020 was verweerder werkzaam bij het kantoor G. Advocaten. Tussen de maatschap G. Advocaten en de werkmaatschappij R BV van verweerder was sprake van een kostenmaatschap. Verweerder aanvaardde opdrachten van cliënten namens G. Advocaten en declareerde namens dit kantoor. Verweerders werkmaatschappij declareerde vervolgens aan G. Advocaten.

2.3    Verweerder stond mevrouw X bij in een letselschadezaak. Verweerder heeft op 21 oktober 2019 een bedrag van € 9.500,--, zijnde derdengelden, van de verzekeraar op zijn privérekening ontvangen.

2.4    Verweerder stond de heer V, een autohandelaar, bij in diverse dossiers, waaronder een letselschadezaak. Verweerder heeft in de periode van oktober 2019 tot begin februari 2020 meerdere contante betalingen van deze cliënt ontvangen. Aldus heeft verweerder in een periode van vijf maanden een bedrag van in totaal € 7.600,-- in contanten van deze cliënt ontvangen. Verweerder heeft in februari 2020 een bedrag van € 7.600,-- overgemaakt van zijn privérekening naar de kantoorrekening ter voldoening van de declaraties van de cliënt.

2.5     Op 6 maart 2020 hebben zowel verweerder als zijn- inmiddels voormalig - kantoorgenoot mr. P per e-mail een melding gedaan bij de deken. Bij e-mail van 6 februari 2020 heeft verweerder de deken onder meer het volgende bericht:

    “(…) In deze onderhavige gevallen was sprake van een zeer grote tijdsdruk waardoor cliënt op een betaling via de derdengeldenrekening niet wilde wachten. Daarnaast had deze cliënt relatieproblemen en wilde het slotbedrag discreet ontvangen. Aan de hand van een specifieke, gerichte en actuele (..) volmacht heb ik bij wijze van uitzondering (…) deze cliënt tegemoet willen komen door de verzekeraar de slotuitkering op mijn kantoorrekening te laten betalen, waarbij ik vervolgens onmiddellijk het voor cliënt bestemde gedeelte onder inhouding van het bgk-deel met uitdrukkelijke instemming van de cliënt aan laatstgenoemde heb doorgeleid, welke door cliënt voorgestane financiële eindafwikkeling nadien ook door cliënt is bevestigd en waarna het dossier met dank en goedvinden cliënt is gesloten.(…)”

2.6    Op 12 maart 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder, waarbij ook mr. R, adjunct-secretaris van het bureau van de orde, aanwezig was. Tijdens het gesprek heeft de deken vragen gesteld aan verweerder en heeft de deken verweerder gevraagd om de bij de aan de orde zijnde bankrekeningen behorende bankpassen te tonen. Verweerder heeft de bankpassen getoond en heeft verklaard dat hij de derdengelden, anders dan hij eerder had verklaard, niet op zijn kantoorrekening had ontvangen, maar op zijn privérekening.

2.7    Bij e-mail d.d. 14 april 2020 heeft mr. L, stafjurist, verweerder om een nadere toelichting gevraagd. Verweerder heeft bij e-mail d.d. 24 april 2020 gereageerd. Bij verweerders e-mail was gevoegd een aantal stukken. In deze stukken waren de passages waaruit de naam van de cliënt kon worden afgeleid zwart/onleesbaar gemaakt. Op verzoek van de deken heeft verweerder bij e-mail van 29 april 2020 de volledige stukken nogmaals, maar zonder zwarte/onleesbare stukken, aan de deken toegestuurd.

2.8    Tijdens het gesprek tussen verweerder en de deken is aan de orde gekomen dat verweerder niet eerder een cursus op het gebied van de Wwft had gevolgd. Bij e-mails van 23 maart en 22 juni 2020 heeft verweerder certificaten van gevolgde Wwft-cursussen aan de deken toegestuurd.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    heeft gehandeld in strijd met artikel 6.27 Voda door meer dan € 5.000.—in contanten te aanvaarden van zijn cliënt zonder voorafgaand overleg met de deken;

2.    heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda en de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid door derdengelden te ontvangen op zijn privérekening;

3.    de deken niet juist heeft geïnformeerd door eerst te verklaren dat hij derdengelden had ontvangen op zijn kantoorrekening terwijl later bleek dat het de privérekening was en door wisselend te verklaren waarom de cliënte wenste dat het geld op de privérekening werd overgemaakt;

4.    subsidiair, indien gedraging onder 1 niet aannemelijk wordt geacht, heeft gehandeld in strijd met artikel 6.20 Voda door gelden zonder redelijk doel in bewaring te houden en in strijd met de Wwft door geen cliëntenonderzoek te verrichten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zich wenst neer te leggen bij het dekenbezwaar, dat hij geen nader verweer wenst te voeren en heeft de raad verzocht om de onderdelen 1 en 2 zonder voorafgaande mondelinge behandeling gegrond te verklaren. Voor zover uit de door verweerder aan de deken en ter zitting van de raad gegeven toelichting enig verweer kan worden afgeleid, zal de raad hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het dekenbezwaar heeft -onder meer- betrekking op twee kernwaarden van de advocatuur zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet. Voorop staat dat de advocaat onafhankelijk van zijn cliënt en van derden optreedt, en dat alleen doet in het belang van die cliënt zonder daarbij als advocaat een persoonlijk ander belang te hebben. De kernwaarde (financiële) integriteit brengt mee dat een advocaat zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.2    Onderdeel 1

    De deken verwijt verweerder handelen in strijd met artikel 6.27 Voda. In artikel 6.27 Voda zijn regels vastgelegd omtrent de ontvangst en betaling van contante gelden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Uitgangspunt is dat een advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening betalingen giraal verricht (lid 1 van artikel 6.27 van de Voda). Artikel 6.27 lid 2 Voda creëert een uitzondering op dit uitgangspunt, namelijk dat de advocaat in kader van zijn praktijkuitoefening contante betalingen mag verrichten of aanvaarden indien er feiten of omstandighedenzijn die dat rechtvaardigen. Het derde lid van 6.27 Voda verplicht de advocaat om te overleggen met de deken bij het verrichten of aanvaarden van contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of meer in een zaak of in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt.

5.3    Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder zonder voorafgaand overleg met de deken van cliënt V in tranches een bedrag van in totaal € 7.600 in ontvangst heeft genomen. Verweerder heeft dit ook erkend. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zich niet van de uit artikel 6.27 Voda voortvloeiende grens van € 5.000,-- per cliënt bewust was. Verweerder heeft verder verklaard dat hij na ontvangst van de contante betalingen van de cliënt de betaling van een openstaande declaratie voor die cliënt heeft voorgeschoten, omdat het kantoor anders de BTW moest voorschieten. Verweerder heeft tot slot verklaard dat hij het in contanten van zijn cliënt ontvangen bedrag aan die cliënt heeft gerestitueerd, waarna de cliënt zelf heeft zorggedragen voor betaling van de schuldeisers, zoals de verhuurder. Dit verweer kan in het midden blijven nu het – indien juist – niet af doet aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de gedraging. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, nu de door hem gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn geweest om de contante betalingen te rechtvaardigen. Dat verweerder op dit punt naar eigen zeggen de geldende regels niet kende, blijft voor zijn risico.

5.4    Omdat op grond van het voorgaande het primaire verwijt dat in klachtonderdeel 1 besloten ligt gegrond moet worden verklaard, behoeft het subsidiaire verwijt van de deken zoals weergegeven onder 4a en 4b van het dekenbezwaar geen bespreking.  

5.5    Onderdeel 2

    De deken verwijt verweerder voorts handelen in strijd met artikel 6.19 Voda. Artikel 6.19 Voda bevat een zorgplicht voor de advocaat die erop toe moet zien dat derdengelden niet naar hemzelf worden overgemaakt.

5.6    Vast staat dat verweerder een bedrag van € 9.500, zijnde derdengelden, op zijn privérekening heeft laten overboeken. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij de betreffende cliënte al 20 jaar privé kent en dat hij het bedrag op haar dringend verzoek heeft laten overboeken op zijn privérekening. Verweerder heeft verschillende verklaringen gegeven voor het op zijn privérekening in ontvangst nemen van de derdengelden. Zo zouden de derdengelden niet op de derdengeldrekening zijn geboekt vanwege de snelheid van overboeken. Verder heeft verweerder gesteld dat zijn cliënte relatieproblemen had en het bedrag discreet wilde ontvangen. Tot slot heeft verweerder verklaard dat hij de derdengelden op zijn privérekening heeft ontvangen omdat aan de berekening van de door de verzekeraar te betalen schadevergoeding ook niet fiscaal verantwoorde omzet van de kapperszaak van verweerders cliënte ten grondslag lag.

5.7    De raad is van oordeel dat de door verweerder aangevoerde redenen geen rechtvaardiging vormen voor het op zijn privé rekening in ontvangst nemen van derdengelden. Verweerder heeft onvoldoende professionele distantie betracht ten opzichte van zijn cliënte door in te stemmen met haar verzoek. Verweerder heeft kortom in strijd met artikel 6.19 Voda gehandeld en dit rekent de raad hem tuchtrechtelijk aan. Ook onderdeel 2 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.  

5.8     Onderdeel 3

    De raad overweegt dat in de Advocatenwet aan de dekens onder meer is opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat die het onderzoek of de controle betreft, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

5.9    Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder de deken niet aanstonds juist heeft geïnformeerd. Immers, aanvankelijk heeft verweerder verklaard dat hij derdengelden had ontvangen op zijn kantoorrekening. Eerst na doorvragen van de deken en nadat de deken had gevraagd om de bij de bankrekeningen behorende bankpassen te tonen, heeft verweerder verklaard dat hij de derdengelden niet had ontvangen op zijn kantoorrekening, maar op zijn privérekening. Voorts heeft verweerder verschillende verklaringen gegeven voor het feit dat hij de derdengelden niet op de derdengeldenrekening heeft laten overmaken.

5.10    Door verschillende verklaringen te geven over de feiten heeft verweerder minst genomen de indruk gewekt dat hij de deken op het verkeerde been heeft willen zetten en daarmee het door de deken uit te oefenen toezicht heeft willen ontduiken. De raad is van oordeel dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen verweerder zeer zwaar moet worden aangerekend. Ook dit onderdeel van het dekenbezwaar is kortom gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden onafhankelijkheid en (financiële) integriteit. Verweerders handelen schaadt het vertrouwen in de advocatuur.

6.2    De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet met een lichtere maatregel dan een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk kan worden volstaan.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de onderdelen 1, 2 en 3 van het dekenbezwaar gegrond.

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-        stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar .op 7 december 2020.

  Griffier    Voorzitter