Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:266
Zaaknummer
20-636/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Verweerder is onvoldoende voortvarend te werk gegaan waardoor de zaak van klager vertraging heeft opgelopen. De raad rekent dit verweerder zwaar aan, nu klager gelet op zijn persoonlijke/financiële situatie een groot belang had bij een snelle afwikkeling van de zaak. Berisping en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 november 2020
in de zaak 20-636/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-915382/EJH/AvO/DR van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 november 2020. Daarbij waren klager, vergezeld van de heer J. Swart Emerges, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 en I tot en met V.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In 2013 is klager betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Klager is verwikkeld in een geschil over de schade met de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij. Verweerder heeft klager daarin van medio november 2013 tot eind maart 2018 bijgestaan als advocaat.
2.2 In 2014 is het schildersbedrijf van klager failliet gegaan.
2.3 In 2016 heeft op verzoek van beide partijen, klager en de WAM-verzekeraar, een neurologische expertise plaatsgevonden.
2.4 Op 27 maart 2018 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:
“In aansluiting op ons telefoongesprek van 21 maart jl. bevestig ik u dat ook ik erg teleurgesteld ben in de brief van mevrouw mr. (…) van 16 maart jl. De eindregeling die zij voorstelt komt neer op “een onverplichte lumpsum slotbetaling tegen algehele kwijting van € 10.000, voor alle vorderingen tezamen, hoe ook genaamd, waaronder ook de kosten buiten rechte”, de uitstaande vorderingen verbandhoudende met de door mij/mijn kantoor verrichte werkzaamheden ad totaal € 48.775,26 -/- € 8.948,84 = € 39.826,42, te vermeerderen met de kantoorlening ad € 2.500.
De ideeën van mr. (…) en ikzelf omtrent een passende eindregeling liggen mijlen ver uit elkaar.
(…)
Omdat u -ondanks een lange periode van correspondentie met de aansprakelijke verzekeraar en met mr. (…)- met mijn visie en inzet tot op heden niet ver bent gekomen in uw dossier heb ik u geadviseerd om in uw dossier een second opinion door een andere gespecialiseerde letselschadeadvocaat (LSA advocaat) te laten verrichten. Ik adviseer u dan ook (nogmaals) met klem dit te doen. Dan kan uw vordering door een onafhankelijke derde met nieuwe energie beoordeeld worden.”
2.5 Vervolgens heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager beëindigd.
2.6 Klager heeft aan mr. S een second opinion gevraagd over de zaak en de door verweerder verrichtte werkzaamheden. Na ontvangst van deze second opinion heeft klager de zaak overgedragen aan mr. C.
2.7 Op 18 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder staat klager sinds 2013 bij en heeft geen enkel resultaat bereikt, terwijl beter resultaat haalbaar is;
b) Verweerder is niet of slecht bereikbaar;
c) Verweerder is alleen bereid het dossier aan de opvolgend advocaat over te dragen als hij de second opinion ontvangt en zijn vordering op klager van ruim € 40.000,- wordt ‘meegenomen’ in de procedure;
d) Verweerder is nalatig met betrekking tot een e-mailbericht van Achmea uit 2014 over zijn rechtsbijstand.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Klager verwijt verweerder dat hij hem sinds 2013 bijstaat en geen enkel resultaat heeft bereikt, terwijl beter resultaat haalbaar is. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder lang in gesprek is geweest met de WAM-verzekeraar, wat niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Indien de WAM-verzekeraar niet wilde meewerken aan deskundigenberichten had verweerder dit in rechte moeten afdwingen, aldus steeds klager.
5.2 Verweerder voert aan dat klager slachtoffer is van twee ongevallen, in 2008 en 2013, waardoor een discussie is ontstaan over de medische causaliteit. De WAM-verzekeraar (en diens medisch adviseur) hebben niet de volledige schade van klager willen erkennen. Verweerder heeft samen met zijn medisch adviseur zijn best gedaan de WAM-verzekeraar op andere gedachten te brengen, maar de verzekeraar is desondanks tot eenzijdige afwikkeling overgegaan zonder slotbetaling. Met klager zijn vervolgstappen besproken, waaronder deskundigenberichten door een psychiater en een verzekeringsarts. De verzekeraar wilde hier echter niet aan meewerken. Gedurende lange tijd was er onvoldoende juridische/medische basis voor het afdwingen van een deskundigenbericht, aldus steeds verweerder.
5.3 Ter zitting heeft klager nog aangevoerd dat de WAM-verzekeraar in maart 2018 het dossier eenzijdig heeft gesloten omdat de WAM-verzekeraar al 8 maanden niets van verweerder had gehoord. Verweerder reageerde nergens op. Inmiddels is de zaak ondergebracht bij een andere advocaat en lopen er verschillende procedures. Er hebben (naar aanleiding van een verzoekschriftprocedure) twee deskundigenberichten plaatsgevonden, een psychiatrische en een orthopedische. Alles wat op tafel ligt in de lopende procedures was er ook al toen verweerder de zaak onder zich had. Het klopt dus niet dat er onvoldoende feitelijke onderbouwing was, aldus steeds klager.
5.4 Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat in de periode eind 2016/medio 2017 duidelijk werd dat de medisch adviseurs van partijen het niet met elkaar eens gingen worden. De medisch adviseur van verweerder adviseerde twee deskundigenberichten, een psychiatrische en een orthopedische. De WAM-verzekeraar wilde daar niet aan meewerken. Een verzoekschrift indienen bij de rechtbank lag in de rede. Er is medio 2017 evenwel een spanningsveld ontstaan tussen klager en verweerder, er was geen vertrouwen meer. Verweerder heeft klager toen geadviseerd een andere advocaat te zoeken. Dat is de reden dat verweerder zelf geen verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, aldus steeds verweerder.
5.5 De raad overweegt als volgt. Hoewel klager zijn klacht slechts beperkt met stukken heeft onderbouwd kan de raad het volgende vaststellen. Klager heeft onbetwist gesteld dat verweerder in de periode medio 2017 tot maart 2018, toen de WAM-verzekeraar met een voorstel voor een eindregeling kwam, ongeveer 8 maanden vrijwel niets in zijn zaak heeft gedaan. Als er medio 2017 een vertrouwensbreuk is ontstaan, zoals verweerder stelt, waardoor hij niet in staat was de voor klager benodigde procedure(s) te starten, had het op de weg van verweerder gelegen zich op dat moment aan de zaak te onttrekken en klager te adviseren een andere advocaat te zoeken, en niet pas 8 maanden later. Dit geldt temeer nu de zaak al vanaf 2013 liep en klager onbetwist heeft gesteld dat hij persoonlijk/financieel in zwaar weer verkeerde waardoor hij een groot belang had bij een snelle afwikkeling van de zaak. Verweerder is onvoldoende voortvarend te werk gegaan waardoor de zaak van klager onnodige vertraging heeft opgelopen. Klachtonderdeel a) is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 Klager verwijt verweerder dat hij niet of slecht bereikbaar is.
5.7 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat zijn kantoor goed bereikbaar is en hij klager altijd binnen een dag heeft teruggebeld.
5.8 De raad overweegt als volgt. Hoewel de raad het opmerkelijk acht dat er in (delen van) de periode dat verweerder de zaak onder zich had, vanaf 2013 tot 2018, betrekkelijk weinig in het dossier van klager lijkt te zijn gebeurd, kan - gelet op het verweer van verweerder - niet worden vastgesteld dat verweerder niet of slecht bereikbaar is. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.9 Klager verwijt verweerder dat hij alleen bereid is het dossier aan de opvolgend advocaat over te dragen als hij de second opinion ontvangt en zijn vordering op klager van ruim € 40.000,- wordt ‘meegenomen’ in de procedure.
5.10 Verweerder betwist dit, en stelt dat hij het dossier reeds tweemaal heeft overgedragen (aan mr. S en mr. C). Verweerder betwist dat er door hem een onvolledig dossier zou zijn overgedragen.
5.11 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder niet (althans slechts onder voorwaarden) bereid is geweest het dossier over te dragen. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12 Klager verwijt verweerder dat hij nalatig is met betrekking tot het e-mailbericht van Achmea uit 2014. Ter toelichting voert klager aan dat Achmea in 2014 een e-mail aan klager heeft gestuurd met betrekking tot zijn recht op rechtsbijstand, met kopie aan verweerder. Klager heeft dit e-mailbericht niet ontvangen, nu zijn computer op dat moment in beslag was genomen door de curator. Verweerder heeft het e-mailbericht nooit aan klager doen toekomen, waardoor zijn recht op rechtsbijstand teniet is gegaan, aldus steeds klager.
5.13 Verweerder betwist dat hij in 2014 een e-mailbericht van Achmea of van de curator heeft ontvangen.
5.14 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder nalatig is met betrekking tot het e-mailbericht van Achmea uit 2014. De raad kan immers niet vaststellen dat verweerder in 2014 een e-mailbericht van Achmea heeft ontvangen, klager heeft dit – tegenover het verweer van verweerder - onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het voorgaande is alleen klachtonderdeel a) gegrond. Verweerder is onvoldoende voortvarend te werk gegaan waardoor de zaak van klager vertraging heeft opgelopen. De raad rekent dit verweerder zwaar aan, nu klager gelet op zijn persoonlijke/financiële situatie een groot belang had bij een snelle afwikkeling van de zaak. De raad acht het opleggen van een berisping passend en geboden. De raad heeft daarbij de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder in aanmerking genomen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. B. de Regt en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 november 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.