Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:244

Zaaknummer

200196, 200197, 200198, 200199, 200200 en 200201

Inhoudsindicatie

Appelverbod. Klacht tegen voorzittersbeslissing van de raad is niet-ontvankelijk.

Uitspraak

BESLISSING

van 11 december 2020

in de zaken 200196, 200197, 200198, 200199, 200200, 200201

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

en

klaagster

hierna tezamen: klagers

tegen:

verweerder in 200196

verweerder in 200197

verweerder in 200198

verweerder in 200199

verweerder in 200200

verweerder in 200201

hierna tezamen: verweerders

 

1        HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 januari 2020 (zaaknummers: 19-828/A/A, 19-829/A/A, 19-830/A/A, 19-831/A/A, 19-832/A/A, 19-833/A/A). In deze beslissing heeft de voorzitter:

- klagers in klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet;

- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard;

- klagers, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel c) voor zover dit zich richt tegen verweerder sub 1;

- klachtonderdeel c) voor zover dit zich richt tegen verweerders sub 2 t/m 6, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard.

1.2        Klagers hebben tegen deze beslissing verzet ingesteld. Het hof verwijst naar de beslissing van dezelfde raad van 20 juli 2020 in dezelfde zaken, waarin het verzet ongegrond is verklaard.

1.3        De beslissing van de voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2020:18 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRAMS:2020:159.

 

2        HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1        Het beroepschrift van klagers tegen deze beslissing is 19 augustus 2020 door de griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft verder kennis genomen van een per e-mail verzonden brief van 9 september 2020 met drie bijlagen van klagers.

2.2        Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

2.3        Per e-mail van 19 november 2020 heeft de griffie van het hof klagers laten weten dat op 11 december 2020 uitspraak zal worden gedaan.

 

3        BEOORDELING

3.1        Uit artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad, waarin een verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.

3.2        Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces inhield doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3        Klagers hebben in het beroepschrift gemotiveerd aangevoerd dat de raad haar oordeel heeft gebaseerd op feitelijke onjuistheden en misslagen, dat de raad is voorbijgegaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en de raad het verzet onjuist heeft behandeld. Klagers hebben dit als volgt gemotiveerd:

1. De raad heeft miskend dat het “de functie van het bestuur van de Stichting Derdengelden is om te bewaken of sprake is van derdengelden”. In dit geval hadden verweerders klagers direct moeten informeren en moeten betalen toen de gelden op de derdengeldenrekening stonden, omdat (een van) klager(s) een rechtsgeldige vordering had(den) op de cliënt van verweerders. Verder ging de storting op de derdengeldenrekening om gelden van de cliënt van verweerders en hadden verweerders om die reden een onderzoeksplicht op grond van de Voda.

2. De raad heeft voorts miskend dat verweerders verplicht zijn relevante informatie te geven over het beheer van de gelden. Verweerders hebben die informatie niet aan klagers gegeven.

3. De raad heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een overschrijding van de klachttermijn door klagers, omdat klagers in tegenstelling tot wat de raad overweegt niet al in 2015 bekend waren met de betaling van Nationale Nederlanden op de derdengeldenrekening van verweerders. De klachttermijn is pas in november 2018 gaan lopen.

4. De raad overweegt ten onrechte dat de advocaat van klagers toestemming heeft gegeven voor de betaling van de gelden aan de Rabobank. Ook heeft de raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017 onjuist weergegeven.

5. Tot slot verzoeken klagers het hof onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken, nu de Orde van Advocaten die wettelijke taak verzuimt.

3.4        Het hof oordeelt als volgt. De door klagers aangevoerde gronden voor doorbreking van het appelverbod zijn gericht op de inhoudelijke beoordeling van de tuchtklachten door de raad (en de daaraan door de raad ten grondslag gelegde feiten). In feite houdt het beroep van klagers dus een herbeoordeling van die tuchtklachten in, wat niet mogelijk is vanwege het onder 3.1. genoemde appelverbod. In tegenstelling tot wat klagers stellen, betekent een (volgens klagers) onjuiste beoordeling van tuchtklachten niet dat sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen. Klagers hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit zou kunnen volgen dat bij de raad geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Het hof concludeert dan ook dat het appelverbod niet kan worden doorbroken. Klagers zullen in hun beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het verzoek van klagers om nader onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken bestaat daarom geen aanleiding, en daarom wordt dit zelfstandig verzoek afgewezen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 juli 2020 met zaaknummers 19-828/A/A, 19-829/A/A, 19-830/A/A, 19-831/A/A, 19-832/A/A, 19-833/A/A.

-        wijst het verzoek van klagers af.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020.

griffier        voorzitter                                  

De beslissing is verzonden op 11 december 2020.