Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:183

Zaaknummer

20-707/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond, vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 november 2020 in de zaak 20-707/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 10 september 2020 met kenmerk R 2020/60 edg/gh, door de raad ontvangen op 11 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft zich in juli 2018 voor bijstand tot mr. H gewend. Klaagster wenste juridische advies over een eigendomskwestie met betrekking tot een aantal onroerende zaken.

1.2    Verweerder, destijds advocaat-stagiair, heeft onder toezicht van mr. H in het dossier van klaagster werkzaamheden verricht.

1.3    In december 2018 heeft verweerder klaagsters dossier gesloten.

1.4    Op 23 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.5    Op 12 februari 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, verweerder en de deken.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a)    Verweerder heeft niets voor klaagster en haar echtgenoot gedaan. Ook deed verweerder niets met de documenten die klaagster aan verweerder deed toekomen. Verder heeft verweerder brieven achtergehouden voor klaagster. Klaagster is het niet eens met het uiteindelijke advies van verweerder. Ook is zij het niet eens met de facturen die zij van het kantoor van verweerder kreeg.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omgang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

4.2    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op de klagende partij rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster onder andere dient aan te tonen dat verweerder niets heeft gedaan met door haar aangeleverde documenten en dat verweerder brieven voor haar heeft achtergehouden. Klaagster heeft haar stellingen echter niet met stukken onderbouwd en verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Dat verweerder tekortgeschoten is in zijn dienstverlening aan klaagster is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook is niet nader onderbouwd, laat staan gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020.